ECLI:NL:GHARL:2019:6390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
200.260.520/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek en beoordeling van de ontvankelijkheid en het wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, [X] [Z], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. B.F.A. van Huijgevoort, mr. I. Linssen en mr. J.W. van Knobelsdorff. Dit verzoek volgde op een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling in een hoger beroep dat was gepland op 6 juni 2019. Verzoeker was van mening dat de raadsheren hem niet de kans gaven om zijn belangen adequaat te verdedigen, wat volgens hem blijk gaf van vooringenomenheid en partijdigheid. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het verzoek tijdig, schriftelijk en gemotiveerd was ingediend, conform artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De wrakingskamer heeft vervolgens de inhoud van het wrakingsverzoek beoordeeld. Het hof oordeelde dat het al dan niet toewijzen van een verzoek tot uitstel een beslissing van procedureel karakter is en dat hieruit geen vooringenomenheid kan worden afgeleid. De vrees van verzoeker voor partijdigheid werd niet objectief gerechtvaardigd geacht. Bovendien oordeelde de wrakingskamer dat verzoeker misbruik maakte van zijn bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen, gezien eerdere procedures bij het hof en de rechtbank.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 juli 2019, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Locatie Arnhem
Wrakingsnummer 200.260.520/01
Datum beslissing: 16 juli 2019
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
[X]te
[Z](hierna: verzoeker)
1.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij het Hof is ingeschreven onder nummer AWB 18/00764.
1.2. Verzoeker en de wederpartij zijn bij brief van de griffier van 9 april 2019 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van voormelde zaak op donderdag 6 juni 2019 om 11:00 uur bij te wonen.
1.3. Bij op 6 juni 2019 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker verzocht het op diezelfde dag ingeplande onderzoek ter zitting uit te stellen. Voor het geval dat verzoek tot uitstel niet zou worden gehonoreerd, heeft verzoeker in datzelfde geschrift de wraking verzocht van de raadsheren mr. B.F.A. van Huijgevoort, mr. I. Linssen en mr. J.W. van Knobelsdorff (hierna te noemen: de raadsheren).
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019 te Arnhem.
Daarbij is namens de wederpartij verschenen en gehoord [A] (taxateur). Verzoeker is niet verschenen.
1.5. Verzoeker is bij brief van de griffier van 11 juni 2019 uitgenodigd om zijn verzoek tot wraking op vrijdag 21 juni 2019 om 10:00 uur ter zitting van de wrakingskamer mondeling toe te lichten.
1.6. Bij brief van 14 juni 2019, ter griffie van de wrakingskamer ingekomen op 17 juni 2019, heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking nader aangevuld. Tevens heeft hij daarin aangegeven dat het voor hem niet mogelijk is om zijn verzoek op 21 juni 2019 om 10:00 uur mondeling te komen toelichten, maar dat hij ervan uit gaat dat zijn verzoek tot wraking zal worden gehonoreerd.
1.7. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 21 juni 2019. Verzoeker is niet verschenen.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking

Het verzoek tot wraking is tijdig, schriftelijk en gemotiveerd gedaan en voldoet daarmee aan de eisen die artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt. Ook overigens acht het Hof het verzoek ontvankelijk.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1.
Artikel 8:15 Awb luidt:
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoeker doet zijn verzoek tot wraking van de raadsheren blijkens zijn verzoekschrift steunen op de grond dat genoemde raadsheren zijn verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling op 6 juni 2019 niet hebben gehonoreerd. Daarmee staan ze hem niet toe om zijn belangen op adequate wijze te verdedigen en geven ze blijk van vooringenomenheid en partijdigheid, aldus verzoeker.
3.4.
De raadsheren hebben in hun reactie – kort gezegd – aangevoerd dat het verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting hen eerst heeft bereikt nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, waardoor het niet meer mogelijk was om daarop nog te beschikken.
3.5.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Het al dan niet toewijzen van een verzoek tot uitstel betreft een beslissing met een procedureel karakter. Uit een dergelijke beslissing valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid af te leiden. De vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking moet daarom worden afgewezen.
3.6.
Gezien de gang van zaken zowel bij eerdere procedures van verzoeker bij het Hof als bij de onderhavige zaak in eerste aanleg bij de Rechtbank Gelderland is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 8:18, vierde lid, Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
3.7.
In zijn brief van 17 juni 2019 aan de wrakingskamer merkt verzoeker nog op dat het onderzoek ter zitting heropend dient te worden. De wrakingskamer wijst erop dat, voor zover dit een verzoek betreft, de beslissingsbevoegdheid daarover bij de behandelende kamer ligt.

4.Beslissing

De wrakingskamer
– wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. B.F.A. van Huijgevoort, mr. I. Linssen en mr. J.W. van Knobelsdorff af en
– bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak 18/00764 niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.H. Garos en mr. J.B. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.
(A.W.M. van der Waerden )
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juli 2019.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).