5.8Partijen verschillen wel van mening over de vraag of de eerste verdieping in gebruik was bij de wijnhandel, maar niet over het feit dat de eerste verdieping niet was bewoond. [appellant] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de eerste woonlaag in gebruik was bij de slijterij de volgende verklaringen overgelegd.
- Een verklaring van een ex-werknemer, de heer [B] , die de 1e verdieping als volgt omschrijft:
“Hierbij de indeling van Wijnhandel [appellant] , aan de [a-straat] 18, tijdens gebruik: (…) Grote keuken, toilet, kantoortje en opslag ("de grote kamer").Opslag op de 1e verdieping diende voornamelijk voor cadeau verpakkingen, plastic tasjes en overige zaken welke niet wekelijks bijgevuld dienden te worden voor de dagelijkse bedrijfsvoering. De "grote kamer" beschikte ook over enkele balkons. Bij aankomst op de 1e verdieping is direct links de volgende trap naar de 2e verdieping.”
- De (ongedateerde) verklaringen van [C] , klant van de wijnhandel, waarin hij verklaart dat de eerste verdieping aan de [a-straat] 18 in gebruik is geweest als kantoor- en opslagruimte.
- De verklaring van [D] , huurder van de tweede verdieping, waarin hij verklaart dat [appellant] op de eerste verdieping de kleine kamer als kantoor en de grote kamer als opslagruimte gebruikte.
Tot slot heeft [appellant] een taxatierapport van het pand overgelegd uit 2009, waarin staat vermeld dat de winkel in eigen gebruik is en de woning gedeeltelijk wordt gebruikt als opslag en gedeeltelijk tijdelijk wordt verhuurd.
Daartegenover staat slechts de verklaring van [geïntimeerde] (proces-verbaal eerste aanleg):
‘Ik kreeg niet de indruk dat er een kantoor op de eerste verdieping was. Het was een grote puinzooi. De eerste verdieping was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst niet bewoond. (…) Ik kreeg niet de indruk dat er een opslag was op de eerste verdieping. Misschien archieven.’
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het hem niet vreemd voorkwam dat er wat ’rommel’ lag, omdat het pand vrij van huurders zou worden opgeleverd.
De eerder genoemde verklaringen worden hierdoor onvoldoende weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat ook de eerste verdieping bij de wijnhandel in gebruik was. Aan de omstandigheid dat op Funda zou zijn vermeld, zoals [geïntimeerde] stelt, dat het woonoppervlak 200m2 besloeg, kent het hof daarbij geen zelfstandige betekenis toe; de feitelijke situatie lag anders, en [geïntimeerde] heeft dat zelf ook kunnen constateren. Dit leidt tot het oordeel dat de zaak niet (in overwegende mate) tot woning was bestemd en dat artikel 7:2 BW toepassing mist, zodat het verweer van [geïntimeerde] op dit punt moet worden verworpen. Ook de overige omstandigheden bevestigen dit oordeel. Het pand is als bedrijfspand aangeboden en het contract ziet ook op bedrijfs-onroerend goed. De grieven I tot en met IV slagen.