ECLI:NL:GHARL:2019:6334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
21-006438-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van subsidiegelden bestemd voor een coöperatie t.b.v. het oprichten van een kunstcentrum

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, die als bestuurder verantwoordelijk was voor de financiën van een coöperatie, werd beschuldigd van verduistering van subsidiegelden die bestemd waren voor het oprichten van een kunstcentrum. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.

Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot een andere strafoplegging. De verdachte had geld en de bankpas van de coöperatie gebruikt voor privé-uitgaven, wat hij niet ontkende. Hij stelde echter dat hij vrijwel alles had terugbetaald. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor toestemming om het geld privé te gebruiken en dat de verdachte zich gelden had toegeëigend. De verdachte had duizenden euro's verduisterd, wat bleek uit verschillende transacties die niet met de coöperatie in verband konden worden gebracht.

De strafoplegging van het hof bestond uit een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en het hof hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof constateerde ook een schending van de redelijke termijn in de eerste aanleg, maar besloot dat deze niet hoefde te worden gecompenseerd door een snellere behandeling in hoger beroep. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige, met inachtneming van de nieuwe strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006438-17
Uitspraak d.d.: 7 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2017 met parketnummer 18-145069-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Dunant Maurits, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 23 november 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde - verduistering - veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Gelet op hetgeen door de verdediging in hoger beroep naar voren is gebracht zal het hof het vonnis met aanvulling van gronden bevestigen.

Aanvulling van gronden

Door en namens verdachte is in hoger beroep aangevoerd dat verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het geld tegen de afspraken in heeft beheerd.
Het hof overweegt aanvullend op de overwegingen van de rechtbank als volgt.
Door de verdachte wordt niet ontkend dat hij geld en de bankpas van de [Coöperatie] heeft gebruikt voor privé-uitgaven. Door de verdachte is echter ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij vrijwel alles terug heeft betaald. Het zou volgens hem slechts gaan om een verschil van ongeveer € 300,=. De rest is volgens verdachte verrekend dan wel contant door hem in de kas van de coöperatie teruggestort of contant uitbetaald ten behoeve van (verbouwings-) werkzaamheden voor de coöperatie.
Het hof stelt voorop dat van een bevoegdheid of toestemming voor verdachte om geld van de coöperatie privé te gebruiken of op te nemen niets uit het dossier blijkt, met name ook niet uit de statuten van de coöperatie. Daarmee is de wederrechtelijkheid van de privé-opnames en- betalingen al gegeven. Gelet op de hoeveelheid transacties voor privédoeleinden, het geringe inkomen van verdachte in die periode en het gebrek aan transparantie over de financiën van de coöperatie acht het hof bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zich gelden toe te eigenen. Daarnaast vinden de door verdachte gestelde terugbetalingen of verrekeningen en contante stortingen in de kas van de coöperatie geen enkele steun in het dossier en ook niet in de door verdachte voorafgaand aan de zitting in hoger beroep overgelegde stukken die volgens hem afkomstig zijn uit de boekhouding.
Hoeveel geld verdachte precies heeft verduisterd is op basis van de stukken niet goed vast te stellen. Vaststaat in ieder geval wel dat het om (minimaal) duizenden euro’s gaat. Daarbij gaat het niet alleen om de bedragen die verdachte naar zijn eigen stichting heeft overgemaakt en aan of voor zijn dochter en ex-partner heeft betaald, maar ook om honderden (kleine) pintransacties die zijn gedaan bij supermarkten, cafés, snackbars en boekwinkels. Veel van deze transacties zijn op geen enkele wijze met de coöperatie in verband te brengen. Dat verdachte al deze transacties zou hebben bijgehouden in een nu niet meer boven water te krijgen boekhouding en zou hebben terugbetaald of verrekend acht het hof - mede gelet op het geringe inkomen dat verdachte destijds had - volstrekt ongeloofwaardig.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft schuldig gemaakt aan verduistering door in de tenlastegelegde periode van ruim een jaar op veel verschillende momenten subsidiegelden bestemd voor de [Coöperatie] te gebruiken voor privédoeleinden. Verdachte was als bestuurder verantwoordelijk voor de financiën van de coöperatie. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en heeft de coöperatie en de subsidieverstrekkers financieel benadeeld. Dit wordt verdachte aangerekend.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten.
Tevens houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting door hem en zijn raadsman naar voren zijn gebracht en zoals deze overigens uit het strafdossier zijn gebleken.
Gelet op het voorgaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding
acht het hof een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, waarvan 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis passend. Met een deels voorwaardelijke straf beoogt het hof verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst wederom een dergelijk feit te begaan. Het volstaan met een werkstraf van 100 uren, zoals gevorderd, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het feit.
Schending redelijk termijn
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is geweest van schending van de redelijke termijn in eerste aanleg die niet is gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep. Gelet op de straf die het hof aan verdachte oplegt, kan met constatering van deze termijnoverschrijding worden volstaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 7 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.