Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
tevens handelend onder de naam [Café] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
binnen nu en maximaal 12 maanden op 01-07-2019” zal worden overgedragen aan “
een betrouwbare en financieel krachtige overname kandidaat [geïntimeerde]”. Het meegezonden (en deels ingevulde) document “
Model indeplaatsstelling huurovereenkomst ex art. 7:307 BW” vermeldt [appellant] en [geïntimeerde] als “
huurder” respectievelijk “
indeplaatsgestelden”, en bepaalt onder meer dat “
(in)deplaatsgestelden worden geacht met ingang van 01-07-2019 in de plaats van huurder te zijn getreden ter zake van de nakoming van de huurovereenkomst”.
intentieovereenkomst” d.d. 9 oktober 2018 staat onder andere het volgende:
Verkoper is verplicht tot het leveren van ‘ [Café] ’ gevestigd aan [adres] .
Op de eerste plaats weet ik niet van het bestaan van een getekende koopovereenkomst met de datum 19 oktober 2018.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
WhatsApp-gesprekken tussen [appellant] en [vertegenwoordiger van geïntimeerde] , met daarin onder andere het volgende bericht:
WhatsApp-bericht inderdaad – zoals [appellant] stelt en [geïntimeerde] betwist – kan worden aangemerkt als een schriftelijke, en bovendien een aan ( [vertegenwoordiger van geïntimeerde] als vertegenwoordiger van) [geïntimeerde] gerichte aanmaning waarin een redelijke termijn tot nakoming wordt gesteld, blijkt uit niets dat de afspraak waarover dit en de andere berichten gaan, ziet op de betaling van de koopsom van € 25.000,-. Zij kunnen, zo heeft [appellant] tijdens de zitting erkend, evengoed betrekking hebben op een andere afspraak (bijvoorbeeld een afspraak over de betaling van een openstaande bierrekening). Dit geldt te meer nu [appellant] in een ander bericht aan [vertegenwoordiger van geïntimeerde] (van 9 februari 2019, 19:03:19) vraagt of ze “
zoals afgesproken vanavond [kunnen] afrekenen”, en [partner appellant] in een
WhatsApp-bericht van 19 maart 2019 aan [vertegenwoordiger van geïntimeerde] vraagt wanneer hij met “
de rest” komt. Omdat de inhoud van beide berichten niet of moeilijk valt te rijmen met de stelling van [appellant] dat de koopprijs van het café uiterlijk op 28 februari 2019 in één keer moest worden voldaan, kunnen (ook) zij betrekking te hebben op een andere afspraak dan die met betrekking tot de betaling van de koopprijs van het café.
In deze procedure staat vast dat de overname van het café voor [geïntimeerde] een weg uit een uitkeringssituatie betekent, en dat zij ter voorbereiding daarop niet alleen op eigen kosten cursussen heeft gevolgd maar ook – in het kader van een werkervaringstraject – vijf maanden in het café heeft gewerkt en met derden financieringsovereenkomsten heeft gesloten. Naar het oordeel van het hof weegt dit belang in de gegeven omstandigheden zwaarder dan het belang van [appellant] . Weliswaar heeft toewijzing van het gevorderde voor hem tot gevolg dat hij het café (en de inkomsten uit de exploitatie daarvan) kwijtraakt, maar ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met [geïntimeerde] was dat ook juist zijn bedoeling. Dat [appellant] het café nu toch wil blijven exploiteren, is zijn keuze geweest. Ook de stelling dat het terugdraaien van de koop en levering na een voor hem gunstig vonnis in een bodemprocedure praktisch moeilijk en te ingrijpend is, kan [appellant] niet baten. In het spiegelbeeldige geval waarin de gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen maar de vordering tot nakoming in een bodemprocedure alsnog wordt toegewezen, rijzen voor partijen immers vergelijkbare complicaties.