ECLI:NL:GHARL:2019:6269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
21-002348-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een vrouw geboren in 1991, was betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A27 op 6 juli 2016, waarbij de bestuurder van een andere auto, [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte botste met haar auto tegen de achterzijde van de auto van het slachtoffer, wat leidde tot een ernstig ongeval. Het hof oordeelde dat de verdachte haar snelheid niet voldoende had verminderd en onvoldoende stuurbewegingen had gemaakt, maar sprak haar vrij van het primair ten laste gelegde feit van roekeloos rijgedrag. Het hof legde een geldboete op van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij, de echtgenote van het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel werd toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor het primair ten laste gelegde en sprak haar daarvan vrij, maar erkende wel de aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002348-18
Uitspraak d.d.: 31 juli 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep,
ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2018
met parketnummer 16-659754-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] heeft de advocaat-generaal gevorderd deze toe te wijzen tot een bedrag van in totaal € 1.693,20, bestaande uit € 1.500,= (dagwaarde van de auto van de overledene [slachtoffer] ) en € 193,20 (niet vergoede kosten uitvaart), alsmede toewijzing van de gevorderde proceskosten ad € 865,=. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. C. Grijsen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primairzij op of omstreeks 06 juli 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een auto, daarmede rijdende over de weg, de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
- met (ongeveer) 143 km/uur, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse was
toegestaan, op die weg heeft gereden en/of
- zij is blijven rijden terwijl zij, verdachte, vermoeid was en/of in slaap is gevallen terwijl zij
haar voertuig bestuurde en/of
- ( daardoor) de door haar bestuurde auto niet voortdurend onder controle had en/of
- terwijl zij vermoeid was de cruise control van haar auto heeft ingeschakeld en/of
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet (voldoende) heeft geminderd bij
het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en/of
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen
haar auto de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en/of
- ( vervolgens) tegen de (linkerachterkant van de) auto van die [slachtoffer] is aangereden en/of
- waarbij de auto van die [slachtoffer] (meerdere malen) over de kop is gegaan en in een nabij die
rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiairzij op of omstreeks 06 juli 2016, te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27,
- met (ongeveer) 143 km/uur, althans met een hogere snelheid dan ter plaatse was
toegestaan, op die weg heeft gereden en/of
- zij is blijven rijden terwijl zij, verdachte, vermoeid was en/of in slaap is gevallen terwijl zij
haar voertuig bestuurde en/of
- ( daardoor) de door haar bestuurde auto niet voortdurend onder controle had en/of
- terwijl zij vermoeid was de cruise control van haar auto heeft ingeschakeld en/of
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet (voldoende) heeft geminderd bij
het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en/of
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen
haar auto de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en/of
- ( vervolgens) tegen de (linkerachterkant van de) auto van die [slachtoffer] is aangereden en/of
- waarbij de auto van die [slachtoffer] (meerdere malen) over de kop is gegaan en in een nabij die
rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dat de rechtbank haar bewijsoverweging op deels juiste wijze heeft geformuleerd. Het hof neemt die hier cursief over.

Bewijsmiddelen

Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt het volgende:‘0p woensdag 6 juli 2016, omstreeks 00.20 uur was op de Rijksweg A27 rechts te [plaats] (...) een personenauto achterop een andere personenauto gebotst (...). De bestuurster van een Volkswagen personenauto, hierna te noemen voertuig 1, bereed de tweede rijstrook van de Rijksweg A27 rechts (...). De bestuurder van een Peugeot personenauto, hierna te noemen voertuig 2, bereed eveneens de tweede rijstrook van de Rijksweg A27 rechts (...) De bestuurster van voertuig 1 botste met de voorzijde tegen de achterzijde van voertuig 2. Als gevolg hiervan raakten beide voertuigen in een slip. (...) Voertuig 2 kwam in de rechts naast de rijbaan gelegen grasberm terecht, sloeg over de kop en kwam voorbij de rietkraag op z'n dak in de sloot terecht. (...)
De oorzaak van dit ongeval is gelegen in het feit dat beide voertuigen op rijstrook 2 reden en de gereden snelheid van voertuig 1 hoger lag dan die van voertuig 2. (...) Als gevolg van het ongeval overleed de bestuurder van voertuig 2 ter plaatse.‘ Door de verbalisanten zijn de voertuigen tegen elkaar geplaatst, zodat duidelijk werd hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding. Op de bijbehorende foto’s is te zien dat voertuig 1 met een kleine overlap met de rechtervoorzijde op de linker achterzijde van voertuig 2 is gebotst.
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat voertuig 1 is bestuurd door verdachte en voertuig 2 door [slachtoffer] .
De conclusie van het schouwverslag van 6 juli 2017 betreffende [slachtoffer] houdt in dat sprake is van een 58-jarig slachtoffer van een tweezijdig verkeersongeval, waarbij hij te water is geraakt en is verdronken.
[getuige] is gestopt op de plaats van het ongeval. Hij was daar aanwezig voordat de politie er was en heeft met verdachte gesproken. Bij de rechter-commissaris verklaart hij:‘Ik sprak haar aan. Ze zei dat er een ongeluk gebeurd was en dat ze in slaap was gevallen.'
Verdachte heeft op 6 juli 2016 verklaard:‘ik de auto op cruise control had gezet. (...) Vanaf het moment dat ik de snelweg op ging. Al vanaf de A12. Als ik rem dan stopt de cruise control.9 (...)

Bewijsoverwegingen en te bespreken standpunten en verweren

Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden bewezen dat verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het ongeval. Er moet dan minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van een verkeersongeval kan worden afgeleid dat sprake is van
schuld.
Verdachte wordt verweten dat zij met een snelheid van (ongeveer) 143 km/uur heeft gereden, althans een hogere dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen met welke snelheid is gereden door de verdachte. Het NFI rapport geeft antwoord op de vraag of een snelheidsbepaling kon worden gedaan op basis van uitgelezen voertuigdata. Het NFI heeft daarop op basis van uitgelezen data en rijproeven de situatie ten tijde van de botsing gesimuleerd. Het NFI is naar aanleiding daarvan tot de conclusie gekomen dat de botssnelheid ten minste 143 km/uur was. Die conclusie is zoals gezegd echter gebaseerd op uitgelezen data en geeft dus geen uitsluitsel over de daadwerkelijk gereden snelheid. Verdachte heeft echter verklaard dat zij haar cruisecontrol op 130 km/uur had ingesteld. De rechtbank gaat daarvan uit en daarmee staat in ieder geval wel vast dat verdachte met een zeer aanzienlijke snelheid heeft gereden en dat er sprake was van een aanzienlijk snelheidsverschil, hetgeen wordt bevestigd door het rapport van het NFl. Als achteroprijdend verkeer had verdachte haar snelheid moeten minderen bij het naderen van haar voorligger en/of had zij haar voorligger moeten ontwijken. Dit heeft verdachte niet gedaan.
De vraag die voorligt is of verdachte ten aanzien daarvan een strafrechtelijk verwijt te maken valt.
Het hof weegt verdachtes verklaringen over haar rijgedrag anders dan de rechtbank.
De rechtbank heeft uit verdachtes eigen verklaring, die van een getuige en uit een Whatsapp-gesprek met haar vader afgeleid dat verdachte heeft bekend in slaap te zijn gevallen net voordat het ongeluk plaatsvond.
Verdachte heeft steeds verklaard de aanrijding nooit te hebben waargenomen. Alleen 'de knal' en dat ze over de kop was geslagen, herinnerde ze zich goed.
Verdachte heeft vrijwel direct nadat zij met haar auto over de kop was geslagen en in de berm was terecht gekomen tegen getuige [getuige] verteld dat er een ongeluk was gebeurd en dat ze in slaap was gevallen. Enige tijd (om 1.18 uur) nadat de aanrijding had plaatsgevonden, heeft ze haar vader via Whatsapp-berichten laten weten dat ze in slaap was gevallen.
De volgende ochtend, tijdens haar eerste verhoor bij de politie, heeft ze echter ontkend in slaap te zijn gevallen. Ook heeft ze toen verklaard goed op de weg te hebben gelet. Verdachte heeft vanaf dat moment steeds aangegeven dat ze kort na de aanrijding in slaap is gevallen omdat dat de enige verklaring moest zijn geweest voor het feit dat ze een knal hoorde en met haar auto over de kop was geslagen. De politie had haar in de ambulance gesuggereerd dat het wel vermoeidheid moest zijn geweest.
Uit het dossier volgt dat pas een uur nadat de aanrijding had plaatsgevonden, het voertuig met het slachtoffer is aangetroffen. Er is geen bewijs dat verdachte toen al wist dat er een tweede auto bij het incident was betrokken geweest. Zij was toen kennelijk al naar het ziekenhuis gebracht. Verdachte is om 2.15 uur aangehouden. Uit de in het dossier opgenomen weergave van de Whatsapp-gesprekken met haar vader blijkt dat verdachte om 2.58 uur meldt dat ze is gearresteerd en dat er iemand is overleden. Verdronken.
Het hof acht verdachtes lezing van de feiten niet onaannemelijk dat zij niet uit eigen wetenschap heeft verteld dat ze in slaap is gevallen voordat de fatale aanrijding plaatsvond, maar dat ze dat heeft verondersteld of dat haar dat is verteld en dus aan getuige [getuige] en haar vader heeft verteld.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte voorafgaand aan de aanrijding in slaap is gevallen.
De overige resultaten van de verkeersongevallenanalyse en de deskundigenverslagen van het Nederlands Forensisch Instituut bevatten eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het haar primair tenlastegelegde heeft gepleegd, zodat het hof haar daarvan zal vrijspreken.
Wel acht het hof bewezen dat verdachte die nacht in [plaats] op de Rijksweg A27 gevaar heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] werd gedood.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 06 juli 2016 te [plaats] als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27,
- rijdende over die weg de snelheid van haar voertuig niet voldoende heeft geminderd bij
het naderen van haar, verdachtes, voorligger [slachtoffer] en
- geen of onvoldoende stuurbeweging met haar, verdachtes voertuig, heeft gemaakt toen
haar auto de auto van haar voorligger [slachtoffer] naderde en
- vervolgens tegen de linker achterkant van de auto van die [slachtoffer] is aangereden,
- waarbij de auto van die [slachtoffer] (meerdere malen) over de kop is gegaan en in een nabij die
rijbaan gelegen sloot is terechtgekomen,
waardoor [slachtoffer] werd gedood, door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 6 juli 2016 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto) op de weg, de Rijksweg A 27, gereden. Zij heeft op die weg de snelheid van haar voertuig niet voldoende geminderd bij het naderen van haar voorligger [slachtoffer] en heeft geen of onvoldoende stuurbeweging met haar auto gemaakt toen haar auto de auto van haar voorligger [slachtoffer] voornoemd naderde. Zij is vervolgens tegen de linker achterkant van de auto van die [slachtoffer] aangereden. Hierbij is de auto van die [slachtoffer] (meermalen) over de kop gegaan en in een nabij die rijbaan gelegen sloot terecht gekomen, waardoor die [slachtoffer] is gedood. Verdachte heeft door haar wijze van rijden haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelneemster ten opzichte van haar medeweggebruiker [slachtoffer] veronachtzaamd en heeft de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 juni 2019 blijkt dat verdachte - op een strafbeschikking na in 2014 ter zake van het plegen van diefstal - niet ter zake van het plegen van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij resource manager van beroep is, dat zij werkt in de IT-sector, dat zij voor haar werk door heel Nederland IT'ers, accountmanagers en klanten dient te bezoeken en dat zij voor haar beroep haar rijbewijs nodig heeft. Vorenstaande is bevestigd middels een overgelegd schrijven van haar werkgever d.d. 10 juli 2019.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een geldboete van € 1.000,=, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze bijkomende straf is qua vorm zodanig dat verdachte gebruik kan blijven maken van haar rijbewijs.
Het hof heeft bij de vaststelling van de geldboete rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof is gebleken.
Het hof beoogt met de voorwaardelijke strafoplegging mede te bereiken dat verdachte niet wederom een (soortgelijk) strafbaar feit zal plegen.

Bewaring ten behoeve van de rechthebbende

Uit de processtukken is gebleken dat de in beslag genomen zwarte personenauto, Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] , niet van verdachte is, maar een door haar gehuurde auto betreft (blz. 3, 62 en 84). Gelet hierop zal het hof met betrekking tot deze auto de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Gebleken is dat de benadeelde partij, echtgenote van het slachtoffer [slachtoffer] , zich ter zake van het ten laste gelegde in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Vaststaat dat de benadeelde partij ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vergoeding gevorderd voor materiële schade tot een bedrag van in totaal € 119.132,40, bestaande uit € 1.500,= voor de dagwaarde van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] , € 193,20 voor niet vergoede kosten van de uitvaart van [slachtoffer] voornoemd en € 117.439,20 voor gederfd levensonderhoud. Aan proceskosten heeft de benadeelde partij een bedrag van € 669,= gevorderd. Daarnaast heeft de benadeelde partij de wettelijke rente gevorderd vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft in zijn vordering ten onrechte toewijzing van het oorsponkelijk gevorderde bedrag van € 865,= aan proceskosten gevorderd, terwijl dit bedrag door
mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, advocaat van de benadeelde partij, ter zitting van de rechtbank d.d. 30 maart 2018 is gewijzigd in een bedrag van € 669,=. Het hof zal voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten dan ook - anders dan de advocaat-generaal - uitgaan van laatst genoemd bedrag.
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in verbinding met artikel 108 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een regeling voor kosten die erfgenamen als benadeelde partij kunnen vorderen in het strafproces bij het overlijden van een familielid als gevolg van het strafbare feit. Artikel 108 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van hetgeen gevorderd kan worden. Het gaat dan om de kosten van de posten levensonderhoud en lijkbezorging. Ook de kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar. Voor vergoeding van andere schade dan voornoemde posten biedt de wet geen grondslag. Uit vorenstaande volgt dat de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van € 1.500,= voor de dagwaarde van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu deze post niet is genoemd in artikel 108 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Derhalve dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade ad € 193,20 voor niet vergoede kosten van de uitvaart van [slachtoffer] voornoemd, welke schade van de zijde van verdachte niet is betwist, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve tot dit bedrag te worden toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, nu het hof die maatregel noodzakelijk voorkomt.
De gevorderde wettelijke rente is eveneens voor toewijzing vatbaar.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade voor gederfd levensonderhoud onvoldoende is onderbouwd en geconcretiseerd. Aanhouding van de behandeling van de zaak om de benadeelde partijen in de gelegenheid te stellen haar vordering voor wat betreft deze post nader te onderbouwen en te concretiseren levert een zodanige onevenredige belasting van het strafgeding op dat dit deel van de vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de benadeelde partij in haar vordering in zoverre
niet-ontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de deels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 669,= en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een zwarte personenauto, Volkswagen Polo, kenteken [kenteken] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 193,20 (honderddrieënnegentig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering (en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen).
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
669,00 (zeshonderdnegenenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 193,20 (honderddrieënnegentig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juli 2016.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 31 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.S. van Duurling is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.