ECLI:NL:GHARL:2019:6264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
200.253.256
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over gebruiksrecht van huurwoning en ambtshalve toepassing van dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 20 december 2018. Het geschil betreft het gebruiksrecht van een huurwoning, waar beide partijen, [appellant] en [geïntimeerde], contractueel medehuurder zijn. Na een incident heeft [appellant] de woning verlaten, terwijl [geïntimeerde] in de woning is blijven wonen. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en bepaald dat het voortgezet gebruiksrecht van de woning voorlopig aan [geïntimeerde] toekomt, met een veroordeling voor [appellant] om de woning te verlaten en de sleutels af te geven, onder dwangsom.

In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de toewijzing van het gebruiksrecht aan [geïntimeerde], terwijl zij daar niet om had gevraagd. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft aangenomen dat [geïntimeerde] het gebruiksrecht wenste, gezien haar verzoek om de sleutels en de uitschrijving van [appellant] als huurder. De tweede grief betreft de ambtshalve opgelegde dwangsom aan [appellant]. Het hof stelt vast dat de voorzieningenrechter deze dwangsom niet had mogen opleggen, omdat [geïntimeerde] in eerste aanleg geen dwangsom had gevorderd.

Het hof vernietigt het vonnis voor zover het betreft de dwangsom, maar bekrachtigt het vonnis voor het overige. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen op 30 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.253.256
(zaaknummer rechtbank Gelderland, 345333)
arrest in kort geding van 30 juli 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.C. Vermeer te Rhenen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.J. Looijen te Zetten, gemeente Overbetuwe.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 april 2019 hier over. Daaruit blijkt dat de dagvaarding in hoger beroep ook de grieven bevat.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 4 juni 2019;
- een akte zijdens [appellant]
- een akte na comparitie van partijen aan de zijde van [geïntimeerde] .
1.3
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. en 2.2. van het bestreden vonnis van 20 december 2018

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat – gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat
het tijdelijk voortgezet gebruiksrecht van de woning aan [adres] (verder: de woning) aan [appellant] toekomt met uitsluiting van [geïntimeerde] , waarbij [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te verlaten en deze niet meer te betreden, onder afgifte van de sleutels aan [appellant] , zulks op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie – samengevat – gevorderd dat [appellant] :
- zich laat uitschrijven bij Stichting Woningbeheer Betuwe, waardoor [geïntimeerde] de enige huurder van de woning is;
- de helft van de huur en de vaste lasten betaalt, zolang hij nog niet is uitgeschreven;
- de helft van de tv- en internetaansluiting tot aan de waarop [appellant] de woning heeft verlaten betaalt;
- tot verdeling van het saldo van de gezamenlijke rekening overgaat;
- het verjaardagsgeld van € 75,- en de brief van de tante teruggeeft;
- wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 20 december 2018 de vorderingen in conventie van [appellant] afgewezen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het voortgezet gebruiksrecht van de woning voorlopig aan [geïntimeerde] toekomt met uitsluiting van [appellant] en [appellant] veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te verlaten en deze niet meer te betreden, onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de man nalaat aan die veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 5.000,-, en met machtiging aan [geïntimeerde] dit vonnis zo nodig zelf ten uitvoer te (doen) leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Deze beslissingen in het vonnis in reconventie heeft de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter in conventie en in reconventie de proceskosten gecompenseerd en hetgeen partijen meer of anders gevorderd hadden afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
In deze zaak gaat het om het volgende. Partijen hebben een relatie gehad. Deze relatie is na elf maanden op [datum] 2018 geëindigd. Sinds 1 februari 2018 zijn partijen contractueel medehuurder van de woning. Naar aanleiding van een tussen partijen voorgevallen incident heeft [appellant] op aanraden van de politie de woning verlaten. [geïntimeerde] is in de woning blijven wonen.
4.2
[appellant] is met twee grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis van 20 december 2018. Hij vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, een en ander met compensatie van kosten. [geïntimeerde] heeft ter comparitie van partijen verweer gevoerd.
4.3
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.4
Gelet op de aard van het geschil en de op grond van het bestreden vonnis verschuldigdheid van dwangsommen, is de spoedeisendheid gegeven.
4.5
In zijn eerste grief stelt de [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte het voortgezet gebruik van de woning aan [geïntimeerde] heeft toegewezen, zonder dat zij daarom heeft gevraagd. Zij heeft uitsluitend om de afgifte van de sleutels gevraagd.
4.6
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter uit de vordering van [geïntimeerde] tot afgifte van de sleutels door [appellant] en de uitschrijving van [appellant] als huurder bij de Stichting Woningbeheer Betuwe, kon en mocht afleiden dat [geïntimeerde] het voortgezet gebruiksrecht van de woning, met uitsluiting van [appellant] , wenste te krijgen. Na afweging van de belangen van partijen - [appellant] grieft niet tegen overweging 4.7. van het bestreden vonnis - heeft de voorzieningenrechter als ordemaatregel die voorziening dan ook getroffen. Tijdens de comparitie van partijen op 4 juni 2019 is verder gebleken dat [appellant] niet meer terug in de woning wil. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] in zoverre geen belang heeft bij zijn vordering in hoger beroep.
Grief I faalt.
4.7
In grief II stelt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte zonder dat [geïntimeerde] hierom had gevraagd een dwangsom aan [appellant] heeft opgelegd. [geïntimeerde] is van mening dat de voorzieningenrechter die dwangsom terecht heeft opgelegd en de regel van artikel 611a lid 1 Rv in kort geding uitzondering lijdt.
4.8
Het hof overweegt het volgende. In artikel 611a lid 1 Rv is bepaald, voor zover van belang, dat de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 1990 (NJ 1991/354, ECLI:NL:HR:1990: AD6609, [x] / [y] ) volgt dat ook in kort geding een dwangsom slechts op vordering van de eisende partij kan worden opgelegd. Nu [geïntimeerde] in eerste aanleg in reconventie geen dwangsom heeft gevorderd, mocht de voorzieningenrechter niet ambtshalve een dwangsom opleggen. Grief II slaagt.

5.De slotsom

5.1
Grief I faalt en grief II slaagt. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover in rechtsoverweging 5.3 is bepaald dat [appellant] een dwangsom is verschuldigd indien hij niet voldoet aan de veroordeling om de woning te verlaten en niet meer te betreden en aan de veroordeling om de sleutels af te geven aan [geïntimeerde] .
5.2
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 20 december 2018 voor zover daarin onder 5.3. is bepaald dat [appellant] een dwangsom is verschuldigd indien hij niet voldoet aan de veroordeling om de woning te verlaten en niet meer te betreden onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde] ;
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 20 december 2018 voor het overige;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.H.A. Moes, M.L. van der Bel en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.