Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde in incidenteel hoger beroep 1] ,
[bewindvoerder ]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van:
[geïntimeerde in incidenteel hoger beroep 3],
3.De slotsom
€ 3.222,-
€ 1.611,-
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de nietigheid van uiterste wilsbeschikkingen in een testament. De zaak betreft een geestelijk gehandicapte erflater die volgens de stellingen van de appellante, een stichting, nooit over de geestelijke vermogens heeft beschikt om de betekenis en rechtsgevolgen van zijn testament te begrijpen. De stichting heeft haar principaal hoger beroep ingetrokken, wat heeft geleid tot de conclusie dat de grieven in het incidenteel hoger beroep slagen. Het hof heeft vastgesteld dat de geestelijke stoornis van de erflater een redelijke waardering van de belangen die bij de uiterste wilsbeschikkingen betrokken zijn, belette. Hierdoor ontbrak de wil tot het maken van deze beschikkingen, wat leidt tot de nietigheid van het testament op grond van artikel 3:34 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd op de punten die in het incidenteel hoger beroep aan de orde zijn gesteld en heeft voor recht verklaard dat de uiterste wilsbeschikkingen in het testament van de erflater nietig zijn. De stichting is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskosten zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.533,- voor de appellante en € 1.908,72 voor de geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.