ECLI:NL:GHARL:2019:6248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
21-006641-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord en bewezenverklaring doodslag met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor moord, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor voorbedachten rade. In plaats daarvan is de verdachte vrijgesproken van moord en is doodslag bewezen verklaard. De feiten van de zaak dateren van 30 april 2017, toen de verdachte in een café in Nijmegen een conflict had met het slachtoffer, waarbij hij deze met een mes heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat heeft geleid tot de oplegging van een gevangenisstraf van zeven jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van zeven jaar opgelegd, maar het hof heeft de straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van het geweldsmisdrijf en de gevolgen voor de naasten van het slachtoffer. De vorderingen van benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding van € 17.251,18 is toegewezen, terwijl andere vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de psychologische en psychiatrische rapporten die de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006641-17
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 29 november 2017 met parketnummer 05-740190-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans verblijvende in de [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

In eerste aanleg is verdachte door de meervoudige kamer voor strafzaken veroordeeld tot - kort gezegd - een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest, wegens doodslag. Daarnaast is gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en is bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen mes is bevolen dat dit wordt onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van de inbeslaggenomen kleding en telefoon is gelast dat deze voorwerpen worden teruggegeven aan verdachte.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vorderingen van de overige benadeelde partijen zijn - kort gezegd - gedeeltelijk toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2017 te Nijmegen [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door deze meermalen met kracht met een mes in het (onder)lichaam te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Standpunt van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord en dat het wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat - alles afwegende - kan worden geconcludeerd dat niet is uit te sluiten dat verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Waar de officier van justitie rekwireerde tot moord, heeft de advocaat-generaal gerekwireerd dat de kwalificatie doodslag, zoals gedaan door de rechtbank, kan worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Zij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat er contra-indicaties ten aanzien van de voorbedachte raad aanwezig zijn. Het handelen van verdachte was het gevolg van een plotseling hevige drift, een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat sprake is van doodslag.
Oordeel van het hof
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde feit heeft overwogen, zodat het hof in het hiernavolgende de overwegingen van de rechtbank overneemt en deze tot de zijne maakt. De overgenomen overwegingen zijn cursief weergegeven. Waar ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of - op kleine punten - verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de rechtbank taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Moord of doodslag
Bij doodslag handelt de dader in een opwelling, bijvoorbeeld uit woede. Van moord is sprake als de dader besluit het slachtoffer te doden, hij enige tijd nadenkt over de gevolgen van dit besluit en vervolgens zijn slachtoffer doodt. Daarom is de maximumstraf voor moord veel zwaarder dan voor doodslag.
Het kan lastig zijn om moord te bewijzen. Alleen de dader weet immers of hij over de gevolgen van zijn daad heeft nagedacht. Als de dader moord ontkent en ander bewijs ontbreekt, kan de rechter toch tot een bewezenverklaring van moord komen. Ten eerste moet dan vaststaan dat verdachte de tijd had om over de gevolgen van zijn daad na te denken. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er contra-indicaties zijn: feiten en omstandigheden die er op wijzen dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Daarom zet de rechtbank eerst de gebeurtenissen op een rij.
Mishandeling in café ‘ [locatie 1] ”
Op 30 april 2017 omstreeks 00:30 uur was verdachte in café “ [locatie 1] ” in Nijmegen. [slachtoffer] was daar ook. In het toilet van het café vond een vechtpartij plaats tussen beiden, waarbij verdachte door [slachtoffer] werd geslagen. Als gevolg van de vechtpartij was de tandprothese van verdachte door midden gebroken. [2]
Bezoek aan het politiebureau
Verdachte is daarop naar het politiebureau gelopen om aangifte te doen van mishandeling. Op de stoep voor het politiebureau heeft hij twee politieagenten aangesproken. [3] Verdachte vertelde dat hij op het toilet in café “ [locatie 1] ” was mishandeld. Hij liet zijn (gebroken) kunstgebit aan de verbalisanten zien. Er is geen aangifte opgenomen. Verdachte moest later terugkomen en kreeg het advies om getuigen te zoeken. Verdachte heeft toen tegen de verbalisanten gezegd dat hij het zelf wel op zou lossen. [4]
Verdachte gaat naar huis
Vervolgens is verdachte regelrecht naar zijn auto gelopen die geparkeerd stond aan de
[locatie 2] . [5] Dit wordt bevestigd door camerabeelden waarop te zien is dat verdachte om 01.45 uur de stad uit loopt in de richting van de [locatie 2] . [6] Verdachte is daarna met zeer hoge snelheid naar zijn woning in [locatie 3] gereden. Daar heeft hij een groot vleesmes uit de keukenla gepakt. Daarna is hij weer met hoge snelheid naar het centrum van Nijmegen gereden. [7]
Verdachte gaat terug naar café “ [locatie 1] ”
Om 02:07:17 uur heeft verdachte voor de ingang van café “ [locatie 1] ” geprobeerd te bellen met [getuige 1] , die getuige was geweest van het eerdere incident. [8] Getuige [getuige 2] heeft het café “ [locatie 1] ” rond twee uur verlaten en heeft verdachte op dat moment zien telefoneren. Zij heeft hem gevraagd waarom hij eerder die nacht het café is uitgezet. De getuige vond dat verdachte duidelijk gefrustreerd was. Zij leidde dit af uit zijn doen en laten en de manier waarop hij zijn gebit liet zien. De getuige kent verdachte al acht jaar als een rustige jongen. [9] Naar eigen zeggen was verdachte op zoek naar getuigen van het incident eerder die avond. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij liep te ijsberen voor de ingang van het café en op zoek was naar getuigen toen hij [slachtoffer] binnen zag staan. Op dat moment knapte er iets en raakte hij de controle kwijt. [11] Om 02:09 uur is verdachte het café binnen gelopen en direct op [slachtoffer] afgelopen. [12] Vervolgens heeft hij [slachtoffer] vier keer met het mes in de linkerzijde van zijn buik gestoken. [13] De getuige [getuige 3] heeft om 02:10 uur de meldkamer (112) gebeld. [14] [slachtoffer] is later die dag aan zijn verwondingen overleden. [15]
Omdat [slachtoffer] is overleden door de messteken van verdachte moet de rechtbank de vraag beantwoorden hoe dit handelen gekwalificeerd moet worden: moord of doodslag.
De officier van justitie leidt af uit:
• de woorden: “Dan los ik het zelf wel op”;
• het ophalen van het mes;
• en het toebrengen van de dodelijke verwondingen aan [slachtoffer] ;
dat verdachte het plan had om [slachtoffer] te doden en hij 40 minuten over zijn besluit kon denken.
De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De woorden: “Dan los ik het zelf wel op”, hoeven niet te betekenen dat verdachte het slachtoffer wilde doden. Zij kunnen ook op andere gewelddadige of niet gewelddadige oplossingen slaan. Ook het ophalen van het mes hoeft niet te betekenen dat verdachte toen al van plan was om [slachtoffer] te doden. Het mes kan zijn bedoeld voor bedreiging of bescherming. Daarom onderzoekt de rechtbank of er nog andere feiten en omstandigheden zijn die wijzen op moord of doodslag.
Verdachte heeft verklaard dat:
• hij ‘in alle staten’ was toen hij het café “ [locatie 1] ” verliet en zich door alles en
iedereen in de steek gelaten voelde; [16]
• hij na het gesprek met de verbalisanten totaal overstuur was, niet helder meer kon denken en het gevoel had dat de wereld onder hem vandaan zakte;
• hij niet weet waarom hij naar [locatie 3] is gereden. Hij was boos toen hij wegreed en dit
ging op de automatische piloot;
• hij tijdens de terugrit op enig moment tot bezinning kwam en hij rustiger is gaan rijden;
• hij besloot dat hij getuigen zou gaan aanspreken bij het café;
• toen hij zag dat [slachtoffer] in het café plezier had, er iets knapte, hij op hem is
afgelopen en hij hem meerdere keren met een mes heeft gestoken. [17]
De rechtbank begrijpt dat verdachte er belang bij heeft om te liegen over deomstandigheden die van belang zijn voor de beantwoording van de
vraag of het moord of doodslag was. Toch hecht de rechtbank waarde aan zijn verklaringen. Verdachte is verschillende keren gehoord en heeft hierover telkens gelijk verklaard. Verder zijn de
verklaringen van verdachte - voor zo ver dat mogelijk was - door de politie gecontroleerd. Hierbij is hij niet op leugens betrapt.
De rechtbank vindt van belang dat vast staat dat:
• verdachte voor het caféheeft
geprobeerd te bellen met [getuige 1] , die getuige was van het conflict op het toilet van café “ [locatie 1] ”;
• getuige [getuige 2] verdachte rond twee uur (02:07:17 uur) heeft zien telefoneren als zij
café “ [locatie 1] ” verlaat;
• getuige [getuige 2] verdachte op dat moment kort heeft gesproken over de vechtpartij in
het toilet eerder die avond en heeft verklaard dat verdachte duidelijk gefrustreerd was.
Dit bevestigt de lezing van verdachte. Hij is immers niet direct café “ [locatie 1] ”
binnengegaan om de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan. Als hij al van plan was om
geweld te gebruiken, dan is hij op zijn oorspronkelijke plan terug gekomen en hij heeft getuigen gezocht om zijn aangifte te ondersteunen. Hij heeft voor het café met [getuige 1] gebeld. Daarna heeft hij [getuige 2] gesproken. Volgens [getuige 2] heeft verdachte haar niet gevraagd om te getuigen, maar beide verklaren dat ze over de vechtpartij eerder die avond hebben gesproken. Toen verdachte zag dat [slachtoffer] plezier had in het café “knapte er iets”, is hij op hem afgelopen en heeft hij hem meerdere keren met een mes gestoken. Tussen het bellen naar [getuige 1] en de steekpartij heeft twee minuten gezeten. In die tijd heeft verdachte ook nog met [getuige 2] gesproken. Daarom vindt de rechtbankhet aannemelijk
dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld. Dit betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van moord, maar dat doodslag kan worden bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw het voorwaardelijke verzoek gedaan - kort gezegd inhoudende - om bij een bewezenverklaring van moord een descente te houden bij café “ [locatie 1] ”.
Gelet op het hiervoor overwogene en de daaruit volgende bewezenverklaring komt het hof niet toe aan de bespreking van het voorwaardelijke verzoek.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 april 2017 te Nijmegen [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven heeft beroofd, door deze meermalen met kracht met een mes in het
(onder
)lichaam te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het oordeel van de rechtbank
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van de duur van het voorarrest. Tevens is gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat wordt bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging -kort gezegd- verzocht om af te zien van oplegging van de tbs-maatregel. Deze maatregel ligt niet in de rede gezien het door de deskundigen laag tot matig geoordeelde gevaar op recidive. De raadsvrouw heeft verzocht om over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf en om daarbij bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de deskundigen hebben geadviseerd tot oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden. In dat geval kan de gevangenisstraf niet boven de 5 jaar uitkomen. De raadsvrouw heeft meer subsidiair verzocht om in het geval van oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging, de hoogte van de gevangenisstraf daarin te verdisconteren.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft [slachtoffer] gedood na een eerder conflict die avond. Over de vraag wie de eerste klap heeft uitgedeeld, wordt verschillend verklaard. Volgens verdachte zou [slachtoffer] hem uit het niets een harde klap hebben gegeven, waardoor hij even het bewustzijn heeft verloren en zijn kunstgebit is gebroken. Toen niemand het in het café voor verdachte opnam en de politie niet reageerde zoals hij wilde, raakte verdachte zeer gefrustreerd. Hij ging naar huis om een mes op te halen. Op de terugweg werd verdachte weer wat rustiger, maar toen hij [slachtoffer] weer zag, liep hij op hem af en stak hem vier keer met een mes. Ondanks twee operaties is [slachtoffer] een aantal uren later overleden.
Doodslag is een van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. De gevolgen van een dergelijk feit zijn onomkeerbaar. Het handelen van verdachte heeft de naasten van het slachtoffer onherstelbaar veel verdriet en leed toegebracht. Ter terechtzitting in hoger beroep is dat opnieuw naar voren gebracht. Naast de trieste gevolgen van het feit voor de naasten van het slachtoffer, heeft verdachte door zijn handelen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht.
In het kader van deze strafzaak is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte, waarna daaromtrent verschillende rapporten zijn opgemaakt. De meest recente rapporten dateren van 19 april 2019 (psychologisch onderzoek) en 20 april 2019 (psychiatrisch onderzoek). Daarnaast is op 17 juni 2019 nog een reclasseringsadvies opgemaakt.
Uit deze rapporten volgt - kort gezegd - het volgende.
De psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte een man is met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met vooral narcistische en ook paranoïde trekken. De psycholoog is tot de conclusie gekomen dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Waar de psycholoog daarnaast heeft geconcludeerd dat verdachte een ziekelijke stoornis heeft in de vorm van een stoornis in het autisme spectrum, heeft de psychiater geconcludeerd dat er sprake is van enige autistiforme trekken, maar heeft hij op dat gebied geen diagnose vastgesteld. Beide deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat verdachte vanuit de pathologie verminderd in staat is zijn frustraties te kanaliseren en andere perspectieven te overwegen. Volgens de deskundigen waren deze stoornissen ook aanwezig toen verdachte het feit pleegde.
Ten aanzien van het tenlastegelegde is door de deskundigen geconcludeerd dat verdachtes vermogen om - in de toestand waarin hij zich toen bevond - afwegingen te maken en consequenties van zijn gedrag te overzien door zijn persoonlijkheidsdynamiek nadrukkelijk werden beperkt. De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De deskundigen overwegen dat indien verdachte zou terugkeren naar de omstandigheden van voor zijn aanhouding, hij opnieuw zal worden geconfronteerd met problemen, frustraties en krenkingen als gevolg van zijn zeer beperkte sociaal-maatschappelijke inbedding. Behandeling van de pathologie is noodzakelijk om het recidivegevaar te verminderen. De psycholoog overweegt dat verdachte in de kern geen agressieve man is die er altijd op uit is om een ander te benadelen of te beschadigen, maar dat wanneer hij zich onrechtvaardig behandeld voelt, hij zijn (agressieve) gedrag rechtvaardigt. Verdachte wordt niet geremd door berouw. De psycholoog ziet dit als een hardnekkig patroon, dat maakt dat er op de lange termijn een hoog recidiverisico is. De psychiater overweegt dat als krenkingen en (vermeende) vernederingen zich stapelen, dit tot agressie kan leiden. De psychiater concludeert dat op grond van de klinische inschatting met de uitkomsten van de gestructureerde risicotaxatie het risico op gewelddadig gedrag zonder behandeling matig is, vooral op middellange tot lange termijn, bij het stapelen van krenkende en als kwetsend beleefde ervaringen. Echter, zo overweegt de psychiater, als verdachte bij het stapelen van krenkende ervaringen daadwerkelijk tot agressief handelen komt, is er acuut gevaar voor ernstig geweld.
De deskundigen overwegen dat een klinische behandeling noodzakelijk is en dat verdachte een stevig juridisch kader nodig heeft om die intensieve en voor hem moeilijke en confronterende klinische behandeling aan te gaan en vol te houden. Een tbs-kader wordt daarom noodzakelijk geacht. Mocht de strafmaat daartoe ruimte bieden, dan zien de deskundigen ruimte voor een advies tot oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Indien terbeschikkingstelling met voorwaarden juridisch niet mogelijk is, achten zij terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege passend. De reclassering heeft ook geadviseerd om, indien mogelijk naast de op te leggen straf, over te gaan tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het hof is het eens met de hiervoor genoemde bevindingen en conclusies van de deskundigen -voor zover die zien op de stoornis, de toerekeningsvatbaarheid en het recidivegevaar- en neemt deze over .
Het hof stelt vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. Het bewezen verklaarde feit is tevens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof is van oordeel dat, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is vereist. Los van de juridische onmogelijkheid - vanwege de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die, zoals hierna zal worden overwogen, wordt opgelegd - om over te gaan tot de oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden, is het hof van oordeel dat oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege noodzakelijk is. Het hof heeft daarbij met name gelet op de ernst van het feit, de ernst van de stoornis van verdachte en het herhalingsgevaar. Ook de veiligheid van anderen eist dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De duur van deze maatregel is niet gemaximeerd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het primaire voorstel van de raadsvrouw niet kan worden gevolgd. Zoals de deskundigen tevens hebben overwogen heeft verdachte bij zijn behandeling een stevig juridisch kader nodig om de intensieve en voor hem moeilijke en confronterende klinische behandeling aan te gaan en vol te houden. Een behandeling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling na oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zal niet aan dit strikte kader kunnen voldoen.
Ten aanzien van de naast de maatregel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf overweegt het hof het volgende. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf dat fataal is afgelopen. Verdachte heeft daarbij op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en onbeschrijfelijk veel leed veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat de in eerste aanleg aan verdachte opgelegde gevangenisstraf, een passende en geboden straf is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Ten aanzien van de eis van de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit een begrijpelijke vordering is, gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Echter, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de stoornis en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, acht het hof een matiging van die eis op zijn plaats.
Alles afwegende komt het hof tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest, en de oplegging van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.

Beslag

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven mes. Dit voorwerp behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Ten aanzien van de volgende inbeslaggenomen goederen, te weten een jas, een vest, een shirt, een broek, een paar schoenen en een mobiele telefoon, gelast het hof de teruggave aan verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 436.531,34 (bestaande uit € 53.945,52 aan materiële schade, € 332.514,46 aan overlijdensschade, € 45.000,- aan immateriële schade en € 5.071,36 aan buitengerechtelijke kosten). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 16.562,18, bestaande uit € 18,72 aan reiskosten, € 1.000,- aan verlies arbeidsvermogen, € 15.000,- aan shockschade en € 543,46 aan kosten lijkbezorging. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partij te volgen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken - nu dit voldoende is onderbouwd - dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 17.251,18. Dit bedrag bestaat uit:
- € 18,72 reiskosten;
- € 1.000,- verlies arbeidsvermogen;
- € 15.000,- shockschade;
- € 1.232,46 kosten lijkbezorging (kosten bloemenkrans, rouwkleding, een urn en een hanger).
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen en zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof overweegt daarover het volgende.
De overige gevorderde reiskosten zijn niet voor toewijzing vatbaar. Reiskosten in verband met het bijwonen van zittingen zijn immers niet te beschouwen als materiële schade. Het zijn wel proceskosten volgens het civiele proceskosten systeem en zijn voor toewijzing vatbaar, tenzij een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert, die ook ter zitting namens deze het woord voert (artikel 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In onderhavige zaak werd de benadeelde partij bijgestaan door een raadsman, die ook ter zitting namens haar het woord heeft gevoerd.
Ten aanzien van de overige gevorderde schade wegens verlies van arbeidsvermogen is het hof - met de rechtbank - van oordeel dat vaststaat dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde feit enige tijd niet heeft kunnen werken en daardoor minder inkomsten heeft ontvangen. Over het exacte bedrag dat zij is misgelopen is echter discussie mogelijk. Net als de rechtbank, heeft het hof daarom gebruik gemaakt van zijn schattingsbevoegdheid om de hoogte van het toe te kennen bedrag vast te stellen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat naar schatting in ieder geval voor een bedrag van € 1000,- schade is geleden. Ten aanzien van de overig gevorderde schade op dit punt zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat behandeling van het deel van de vordering dat ziet op de gevorderde medische kosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de overige - niet toegewezen - gevorderde shockschade (€ 30.000,-) overweegt het hof als volgt. Dit bedrag omvat de eerder gevorderde affectieschade (€ 20.000,-). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman namelijk aangevoerd de in eerste aanleg gevorderde affectieschade niet meer onder deze noemer te willen brengen, maar de kosten in hoger beroep als ‘immateriële schade’ te willen opvoeren wegens shockschade.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden een bedrag van € 15.000,- wegens shockschade heeft toegewezen en dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. Uit het zogenaamde Taxibus-arrest volgt dat shockschade alleen wordt toegekend aan degene die het misdrijf heeft waargenomen of direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Bovendien moet er sprake zijn van geestelijk letsel dat als gevolg van die confrontatie (welke confrontatie een hevige schok teweeg heeft gebracht) is ontstaan. Daar zal in het algemeen slechts bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld aan worden voldaan.
Uit de verklaring van [benadeelde partij 1] blijkt dat zij getuige was van de steekpartij. Zij heeft de verwondingen gezien en is met het slachtoffer in de ambulance meegereden naar het ziekenhuis. Daarmee staat vast dat sprake is geweest van een directe confrontatie van het feit en de rechtstreekse gevolgen daarvan. Voorts heeft het hof kunnen vaststellen dat als gevolg van deze confrontatie geestelijk letsel is ontstaan. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken ter onderbouwing blijkt dat in ieder geval een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld, een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, waar [benadeelde partij 1] behandeling voor nodig zal hebben. De klachten zijn ontstaan na de pleegdatum van het strafbare feit. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen de posttraumatische stressstoornis en de confrontatie op 30 april 2017.
Het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 15.000,- aan shockschade, naar billijkheid begroot, komt het hof - gelet op het voorgaande - alleszins redelijk voor. Voor het overige zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de schadeposten ‘gederfd levensonderhoud’ en ‘buitengerechtelijke kosten’ overweegt het hof het volgende.
Ter onderbouwing van dit deel van de vordering is door de benadeelde partij een overlijdensschadeberekening van [deskundige 1] van 2 oktober 2017 overgelegd.
In de berekening is tot uitgangspunt genomen dat [benadeelde partij 1] en het slachtoffer op
hetzelfde adres woonachtig waren en dat zij gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het
huishouden en de opvoeding van de kinderen van [benadeelde partij 1] . Dit uitgangspunt werkt door in de verdere uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de berekening van het gederfde levensonderhoud in natura.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de begroting van toekomstige schade ingewikkeld is en dat de behandeling daarvan daarom al snel te belastend is voor het strafproces.
Alles afwegende is het hof -evenals de rechtbank en op dezelfde gronden- van oordeel dat onvoldoende onderbouwd is dat sprake was van het in gezinsverband samenwonen. Er was geen sprake van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst. Dit is niet nodig voor het in gezinsverband samenwonen, maar hierdoor wordt het samenwonen wel aangetoond. Verder leverde [slachtoffer] geen financiële bijdrage aan de gezamenlijke huishouding, hield hij zijn woning (nog) aan en stond hij niet op het adres van [benadeelde partij 1] ingeschreven. Omdat de grondslag voor de vordering onvoldoende is onderbouwd, kan het hof ook geen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Nader onderzoek leidt tot een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de gevorderde kosten voor gederfd levensonderhoud. Datzelfde geldt ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten die ten behoeve van deze post zijn gemaakt. Nu geen inhoudelijk oordeel wordt gegeven [benadeelde partij 6] de vordering ten aanzien van de kosten ten aanzien van gederfd levensonderhoud, is een inhoudelijk oordeel [benadeelde partij 6] de gevorderde buitengerechtelijke kosten die daarvoor zijn gemaakt niet op zijn plaats.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 2.251,18 (reiskosten, verlies arbeidsvermogen, kosten lijkbezorging) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 20 juli 2017. Deze datum ligt in het midden tussen 30 april 2017, de pleegdatum, en 9 oktober 2017, de datum van het indienen van de vordering. Met de rechtbank, heeft het hof hiervoor gekozen omdat de kosten gedurende deze periode op verschillende momenten zijn ontstaan en niet ten aanzien van alle kosten is vast te stellen wanneer de schade in de genoemde periode precies is ontstaan.
Ten aanzien van de shockschade zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 30 april 2017.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]

De benadeelde partijen, de minderjarige kinderen van [benadeelde partij 1] , hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De vordering van [benadeelde partij 2] bedraagt € 83.554,36, bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade, € 61.483,- aan gederfd levensonderhoud en € 2.071,36 aan buitengerechtelijke kosten.
De vordering van [benadeelde partij 3] bedraagt € 87.299,36, bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade, € 65.228,- aan gederfd levensonderhoud en € 2.071,36 aan buitengerechtelijke kosten.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vorderingen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen.
Het hof is van oordeel de benadeelde partijen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen en haar vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de gevorderde kosten aan gederfd levensonderhoud en buitengerechtelijke kosten verwijst het hof naar hetgeen daarover is overwogen onder het kopje ‘Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ’. Niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van het in gezinsverband samenwonen. Vanwege de gebrekkige onderbouwing van de grondslag voor dit deel van de vorderingen, kan het hof geen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Nader onderzoek zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Met betrekking tot de gevorderde affectieschade overweegt het hof als volgt. Sinds 1 januari 2019 kent het Nederlandse recht de mogelijkheid om vergoeding van affectieschade te krijgen. Deze wetswijziging brengt echter alleen gevolgen met zich mee ter zake van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Nu de gebeurtenis die de grondslag vormt voor de gevorderde affectieschade heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019, te weten op 30 april 2017, komt dit deel van de vorderingen niet voor vergoeding in aanmerking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.050,-, bestaande uit € 50,00 aan telefoonkosten en € 20.000,- aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 25,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd het gevorderde bedrag te verlagen tot € 50,-, bestaande uit de telefoonkosten, zodat het hof alleen over dit bedrag hoeft te oordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50,00, bestaande uit telefoonkosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag bestaat uit € 25,- aan telefoonkosten die ten behoeve van de procedure in eerste aanleg zijn gemaakt en uit € 25,- aan telefoonkosten die ten behoeve van de procedure in hoger beroep zijn gemaakt. De wettelijke rente zal voor de eerste € 25,- worden toegewezen vanaf 29 november 2017, de dag van de uitspraak in eerste aanleg, en voor de tweede € 25,- vanaf 1 augustus 2019, de dag van de uitspraak in hoger beroep.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 29.164,34, bestaande uit € 1.664,34 aan materiële schade en € 27.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.664,34, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij had zich in hoger beroep oorspronkelijk opnieuw gevoegd, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd het gevorderde bedrag te verlagen tot € 1.664,34, bestaande uit materiële schade, zodat het hof alleen over dit bedrag hoeft te oordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.627,98, bestaande uit € 25,- aan telefoonkosten en € 1.602,98 aan kosten voor de crematie. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn. Reiskosten in verband met het bijwonen van zittingen zijn immers niet te beschouwen als materiële schade. Het zijn wel proceskosten volgens het civiele proceskosten systeem en zijn voor toewijzing vatbaar, tenzij een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert, die ook ter zitting namens deze het woord voert (artikel 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In onderhavige zaak werd de benadeelde partij bijgestaan door een raadsvrouw, die ook ter zitting namens haar het woord heeft gevoerd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
De wettelijke rente zal voor de telefoonkosten van € 25,- worden toegewezen vanaf 29 november 2017, de dag van de uitspraak in eerste aanleg.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 1.602,98 zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 21 juli 2017. Deze datum ligt in het midden tussen 30 april 2017, de pleegdatum, en 10 oktober 2017, de datum van het indienen van de vordering. Met de rechtbank, heeft het hof hiervoor gekozen omdat de kosten gedurende deze periode op verschillende momenten zijn ontstaan en niet ten aanzien van alle kosten is vast te stellen wanneer de schade in de genoemde periode precies is ontstaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.139,22, bestaande uit € 139,22 aan materiële schade en € 20.000,- affectieschade, De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 69,61, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij had zich in hoger beroep oorspronkelijk opnieuw gevoegd, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd het gevorderde bedrag te verlagen tot € 84,71, bestaande uit € 25,- aan telefoonkosten en € 59,40 aan reiskosten, zodat het hof alleen over dit bedrag hoeft te oordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 25,-, bestaande uit telefoonkosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn. Reiskosten in verband met het bijwonen van zittingen zijn immers niet te beschouwen als materiële schade. Het zijn wel proceskosten volgens het civiele proceskosten systeem en zijn voor toewijzing vatbaar, tenzij een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert, die ook ter zitting namens deze het woord voert (artikel 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In onderhavige zaak werd de benadeelde partij bijgestaan door een raadsman, die ook ter zitting namens haar het woord heeft gevoerd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
De wettelijke rente zal voor de telefoonkosten van € 25,- worden toegewezen vanaf 29 november 2017, de dag van de uitspraak in eerste aanleg.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.479,36, bestaande uit € 479,36 aan materiële schade en € 20.000,- aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 467,24, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij had zich in hoger beroep oorspronkelijk opnieuw gevoegd, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd het gevorderde bedrag te verlagen tot € 479,36, bestaande uit materiële schade, zodat het hof alleen over dit bedrag hoeft te oordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 443,-, bestaande uit € 25,- aan telefoonkosten en € 418,- aan nalatenschapskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten overweegt het hof dat deze niet voor toewijzing vatbaar zijn. Reiskosten in verband met het bijwonen van zittingen zijn immers niet te beschouwen als materiële schade. Het zijn wel proceskosten volgens het civiele proceskosten systeem en zijn voor toewijzing vatbaar, tenzij een benadeelde partij met een gemachtigde procedeert, die ook ter zitting namens deze het woord voert (artikel 238 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). In onderhavige zaak werd de benadeelde partij bijgestaan door een raadsman, die ook ter zitting namens haar het woord heeft gevoerd. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag van € 443,- zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 25 juli 2017. Deze datum ligt in het midden tussen 30 april 2017, de pleegdatum, en 18 oktober 2017, de datum van het indienen van de vordering. Met de rechtbank, heeft het hof hiervoor gekozen omdat de kosten gedurende deze periode op verschillende momenten zijn ontstaan en niet ten aanzien van alle kosten is vast te stellen wanneer de schade in de genoemde periode precies is ontstaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mes.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een jas, een vest, een shirt, een broek, een paar schoenen en een mobiele telefoon.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 17.251,18 (zeventienduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achttien cent) bestaande uit € 2.251,18 (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achttien cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering (met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten) slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.251,18 (zeventienduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achttien cent) bestaande uit € 2.251,18 (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en achttien cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
121 (honderdeenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juli 2017 en van de immateriële schade op 30 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 29 november 2017 over een bedrag van € 25,00;
- 1 augustus 2019 over een bedrag van € 25,00.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.627,98 (duizend zeshonderdzevenentwintig euro en achtennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering (met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten) slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.627,98 (duizend zeshonderdzevenentwintig euro en achtennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 21 juli 2017 over een bedrag van € 1.602,98;
- 29 november 2017 over een bedrag van € 25,00.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering (met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten) slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 25,00 (vijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 november 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 443,00 (vierhonderddrieënveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering (met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten) slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 443,00 (vierhonderddrieënveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 juli 2017.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Jochems, griffier,
en op 1 augustus 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 augustus 2019.
Tegenwoordig:
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [dossier] (onderzoek [dossier] ), gesloten op 13 oktober 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017; proces-verbaal van verhoor getuige A. [getuige 1] , p. 289.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 190-191.
4.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017; proces-verbaal van bevindingen, p. 211; proces-verbaal van bevindingen, p. 214.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 186, 191.
6.Proces-verbaal beelden [locatie 4] , p. 557-561.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 191.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 186; proces-verbaal van verhoor getuige A. [getuige 1] , p. 289 en proces-verbaal van bevindingen, p. 542-543.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 257.
10.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 193; verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017.
12.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017 en het proces-verbaal betreffende de tijdlijn, p. 575.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 194, NFI-rapport d.d. 5 september 2017, p. 357-372.
14.Het proces-verbaal betreffende de tijdlijn, p. 575.
15.Proces-verbaal inhoudende de identificatie van [slachtoffer] , p. 225, en een schriftelijk bescheid te weten een NFI-rapport d.d. 5 september 2017, p. 357-372.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 191.
17.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2017.