ECLI:NL:GHARL:2019:6152

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
21-005771-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling en bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een korporaal der mariniers, was in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1 en vrijgesproken van feit 2. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2019. De verdachte was beschuldigd van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en mishandeling. Het hof oordeelde dat de verdachte voor feit 2, de mishandeling, vrijgesproken moest worden omdat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding, waardoor de verdachte in zijn handelen gerechtvaardigd was. Voor feit 1, het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, oordeelde het hof dat de verdachte voldoende gelegenheid had om de drugs weg te gooien, maar dit niet had gedaan. Hierdoor was er geen rechtvaardiging meer voor het voorhanden hebben van de drugs. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte voor feit 1 strafbaar, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit was begaan. Het hof nam daarbij in overweging dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was geweest en geloofde in zijn goede bedoelingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005771-18
Uitspraak d.d.: 25 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 18 oktober 2018 met parketnummer 05-099896-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [woonplaats] ,
korporaal der mariniers.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,-- met een proeftijd van twee jaren voor feit 1 en tot ontslag van alle rechtsvervolging voor feit 2, wegens een geslaagd beroep op noodweer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.Z.A.M. Skanderova, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1 en vrijgesproken van feit 2.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,97 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Tilburg [betrokkene] heeft mishandeld door (met kracht) met (gebalde) vuist/hand in/op/tegen het gezicht/gelaat althans hoofd danwel lichaam van die [betrokkene] heeft geslagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van feit 2

Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 augustus 2017 met vrienden in Tilburg was. Toen hij samen met [getuige 1] naar een taxistandplaats liep werd er vanuit een groepje jongens iets geroepen. Verdachte heeft daar op gereageerd door iets terug te zeggen en is vervolgens van het groepje weggelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij zich omdraaide, zag dat één van de jongens ( [betrokkene] ) dreigend op hem af kwam en dat hij, verdachte, geen tijd meer had om weg te stappen. Hij heeft toen in een reactie vanuit een draai een soort slaande beweging gemaakt. Verdachte stelt dat hij uit noodweer handelde. Hij had de overtuiging dat de jongen hem zou gaan slaan of aanvallen.
Getuige [getuige 1] heeft bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat er vanuit de groep een jongen plotseling hard op verdachte kwam af stormen.
Op de camerabeelden die zijn gemaakt van het voorval is onder meer te zien dat er tussen aangever en verdachte oogcontact ontstaat, dat verdachte wegloopt van aangever, dat aangever iets naar verdachte gooit en vervolgens in diens richting loopt, dat verdacht omkijkt en zich omdraait en een slaande beweging in de richting van aangever maakt, wanneer aangever bij hem is aangekomen.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [betrokkene] waartegen verdediging geboden was. Gelet op alle omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachtes reactie op die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding proportioneel was.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting derhalve niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring van feit 1

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 augustus 2017 te Tilburg opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,97 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende Cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en strafbaarheid van verdachte

Bij zijn aanhouding voor het onder 2 tenlastegelegde feit werd bij verdachte 0,97 gram cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij dat zakje met cocaïne in de taxi van Oirschot naar Tilburg heeft afgepakt van zijn vriend [getuige 2] . Verdachte wilde voorkomen dat [getuige 2] in zijn, verdachtes, bijzijn drugs gebruikte. Verdachte heeft bij de politie verklaard, dat hij in de taxi tegen [getuige 2] heeft gezegd dat hij later de drugs weer terug zou krijgen maar dat hij dat alleen heeft gezegd om in de taxi onenigheid met [getuige 2] te voorkomen; hij is nimmer van plan geweest de drugs terug te geven. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de drugs wilde weggooien maar dat hij dat is vergeten te doen.
Dat de drugs niet van verdachte was, maar hij die in de taxi van [getuige 2] heeft afgepakt, vindt steun in de getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 2] .
Het hof gelooft verdachte in zijn verklaring dat hij de cocaïne van [getuige 2] heeft afgepakt om te voorkomen dat die in verdachtes bijzijn drugs zou gebruiken en in zijn verklaring dat hij op dat moment van plan was die drugs kort daarna te gaan weggooien. Daarmee heeft verdachte op het moment van afpakken juist gehandeld waardoor hij, als de drugs op dat moment of kort daarna bij hem zouden zijn aangetroffen, mogelijk ontslagen zou dienen te worden van alle rechtsvervolging.
Verdachte heeft die drugs vervolgens evenwel niet weggegooid, zoals hij stelt van plan te zijn geweest. Dit terwijl hij daartoe, vanaf het moment van het afpakken tot aan zijn aanhouding, ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Nu hij dat niet heeft gedaan is er naar het oordeel van het hof op het moment van het aantreffen van de drugs geen sprake meer van enige rechtvaardiging voor het voorhanden hebben daarvan. De verklaring van verdachte dat hij gedurende dat gehele tijdsbestek van die avond is vergeten dat hij drugs bij zich had en daarom is vergeten die weg te gooien acht het hof niet aannemelijk.
Er zijn dan ook geen omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden op grond waarvan het feit of verdachte niet strafbaar zou dienen te zijn.
De strafbaarheid van het feit
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar.

Oplegging van straf en of maatregel

Het hof zal bepalen dat in verband met de zeer uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit is begaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof neemt daarbij uitdrukkelijk in overweging dat het verdachte gelooft in zijn goede bedoelingen bij het afpakken van de drugs en in zijn initiële voornemen de drugs weg te gaan gooien. Het hof acht het verdachte te verwijten dat hij dat uiteindelijk niet heeft gedaan, maar acht het niet passend verdachte daarvoor enige straf of maatregel op te leggen.
Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder, en ook niet na het plegen van dit feit, met politie of justitie in aanraking is geweest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A. van Maanen, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr. G. Souer, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 25 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.