ECLI:NL:GHARL:2019:6151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
21-002690-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag, bedreiging met zware mishandeling en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, bedreiging met zware mishandeling en verboden wapenbezit. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie behandeld, waarbij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie werd gesteld vanwege het ontbreken van een appelschriftuur. Het hof heeft echter geoordeeld dat het belang van het appel zwaarder weegt dan het verzuim van de officier van justitie, en heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid verworpen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 2 september 2018 heeft de verdachte geprobeerd om het leven van het slachtoffer [benadeelde] te beroven door hem met een mes in het gezicht en lichaam te steken. Daarnaast heeft hij op 1 september 2018 [slachtoffer 1] bedreigd met een mes. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft echter geoordeeld dat deze straf niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten en heeft de straf verhoogd naar 36 maanden, met 12 maanden voorwaardelijk en bijzondere voorwaarden.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot schadevergoeding van € 4.732,14 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De inbeslaggenomen goederen, waaronder een boksbeugel en verdovende middelen, zijn onttrokken aan het verkeer. Het hof heeft de verdachte ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002690-19
Uitspraak d.d.: 26 juli 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2019 met parketnummer 18-930148-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
thans verblijvende in PI Veenhuizen te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 juli 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel zal toewijzen tot het bedrag van € 4.732,14, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de onder de verdachte inbeslaggenomen boksbeugel, vouwmes en verdovende middelen zal onttrekken aan het verkeer en ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten. De schriftelijke vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte als verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het ingestelde hoger beroep omdat door het openbaar ministerie is verzuimd om een appelschriftuur in te dienen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indient op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. In deze zaak is op 15 mei 2019 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Vaststaat dat niet binnen de genoemde termijn een appelschriftuur door de officier van justitie bij de griffie van de rechtbank Noord-Nederland is ingediend. Op 26 juni 2019 is door het gerechtshof, na navraag door de griffie, een e-mail van de officier van justitie ontvangen waarin hij zijn excuses aanbiedt voor het ontbreken van de appelschriftuur en waarin de officier van justitie alsnog grieven tegen het vonnis opgeeft, bestaande uit grieven tegen de strafmaat. Deze
e-mail kan echter niet worden aangemerkt als een appelschriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet‑ontvankelijk worden verklaard indien van de zijde van het openbaar ministerie geen appelschriftuur is ingediend. De beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep betreft een discretionaire bevoegdheid van het hof. Het hof dient te bezien of het belang van het appel zwaarder weegt dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om een appelschriftuur in te dienen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten en het maatschappelijke belang bij een oordeel in de onderhavige zaak, het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan de sanctionering van het verzuim van de officier van justitie om een appelschriftuur in te dienen. Het hof verwerpt mitsdien het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Ook overigens is er geen grond tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij vonnis van 2 mei 2019, waartegen het hoger beroep van de officier van justitie zich richt, veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag van [benadeelde] , de onder 2 tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling van [slachtoffer 1] en het onder 3 tenlastegelegde voorhanden hebben van een verboden wapen, te weten een boksbeugel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het vonnis. De rechtbank heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen tot een bedrag van € 4.732,14, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de rechtbank de onder verdachte inbeslaggenomen boksbeugel, het vouwmes en de verdovende middelen onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelast.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. primair
verdachte op of omstreeks 2 september 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [benadeelde] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp,
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans in het hoofd, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- in zijn (linker) (boven)been en/of zijn (linker)hand en/of zijn (linker) elleboog en/of zijn (linker)pols, althans enig(e) lichaamsde(e)l(en), heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
verdachte op of omstreeks 2 september 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp,
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans in het hoofd, te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of
- in diens (linker) (boven)been en/of diens (linker)hand en/of diens (linker) elleboog en/of diens (linker)pols, althans enig(e) lichaamsde(e)l(en), te steken en/of te snijden en/of te prikken;
1. meer subsidiair
verdachte op of omstreeks 2 september 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[benadeelde] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde] met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp,
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans in het hoofd, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- in zijn (linker) (boven)been en/of zijn (linker)hand en/of zijn (linker) elleboog en/of zijn (linker)pols, althans enig(e) lichaamsde(e)l(en), heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op of omstreeks 1 september 2018, te [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, terwijl hij, verdachte, dichtbij of op zeer korte afstand van die [slachtoffer 1] stond, dreigend een mes (uit zijn broekzak) te pakken/tevoorschijn te halen en deze (vervolgens) uit te klappen en/of daarna/daarbij die [slachtoffer 1] toe te voegen: "Jij moet rustig doen, anders gebruik ik deze!", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
verdachte op of omstreeks 1 september 2018 te [plaats] , (althans) gemeente [gemeente] , een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag bepleit. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar het slachtoffer [benadeelde] met een mes heeft geraakt, maar dat hij niet gericht in de richting van die [benadeelde] heeft gestoken. Verdachte heeft aldus niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde] aanvaard. Wel heeft verdachte in het bovenbeen van [benadeelde] gestoken, maar nu dit geen vitaal lichaamsdeel betreft kon die steekwond niet leiden tot de dood van het slachtoffer. Het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals onder 1 subsidiair is ten laste gelegd, kan volgens de raadsman wel bewezen worden verklaard.
Het hof verwerpt - net als de rechtbank - het verweer van de verdediging en acht de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het hof neemt daartoe onderstaande overweging van de rechtbank over:
"De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de
dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de
aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich
willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte
wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte heeft bewust een mes uit zijn broekzak gepakt en heeft dit mes vervolgens
opengeklapt. Hij is daarna met dat opengeklapte mes naar het slachtoffer - [benadeelde] -
gelopen en heeft met dat mes, blijkens de (…) verklaringen van het slachtoffer
en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , (op korte afstand) stekende bewegingen
richting het gezicht en lichaam van het slachtoffer gemaakt. De rechtbank stelt daarbij
voorop dat het op deze wijze hanteren van een mes naar de uiterlijke verschijningsvorm een
geijkt middel is om iemand van het leven te beroven. Verdachte heeft daarbij (als gevolg van
de stekende beweging) met het door hem gehanteerde mes het slachtoffer meermalen onder
andere in het gezicht geraakt hetgeen van boven naar beneden over het gezicht een forse
snijwond heeft veroorzaakt en daarnaast heeft hij het slachtoffer in zijn bovenbeen gestoken.
Het gezicht is een zeer kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel. De rechtbank overweegt in dit
verband dat onder de gegeven omstandigheden het ten laste gelegde “steken in het gezicht”
ook het maken van stekende bewegingen met een mes naar het gezicht wordt begrepen. Dat
het door de verdachte toegepaste geweld aanzienlijk was vindt bevestiging in de aard en
zwaarte van de verwondingen die het slachtoffer hierdoor heeft opgelopen, zoals blijkt uit de letselrapportage van forensisch arts Snijder. De arts heeft onder andere geconstateerd dat het slachtoffer over het gelaat een ca. 13,5 cm lang letsel heeft. Het letsel is over een lengte van ca. 9 cm gehecht met diverse hechtingen. Het past bij een snijverwonding lopende van boven naar beneden richting de kaakrand. Tevens is er net voor het oor een Y-vormig ca. 2,4 cm lang gehecht letsel.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke
verschijningsvorm zozeer op doodslag zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het
tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken."

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
verdachte 2 september 2018, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [benadeelde] met een mes
- meermalen in het gezicht heeft gestoken en gesneden en
- in zijn linker bovenbeen, zijn linkerhand, zijn linker elleboog en zijn linkerpols heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
verdachte op 1 september 2018, te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door, terwijl hij, verdachte, dichtbij die [slachtoffer 1] stond, dreigend een mes uit zijn broekzak te pakken, deze vervolgens uit te klappen en daarbij die [slachtoffer 1] toe te voegen: "Jij moet rustig doen, anders gebruik ik deze!";
3.
verdachte op 1 september 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces en dat verdachte daarom ten aanzien van dat feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte werd aangevallen door een groep personen, dat hij geen kant op kon en daarom een mes heeft gepakt ter noodzakelijke verdediging.
Het hof verwerpt het verweer en neemt daartoe onderstaande overweging van de rechtbank over:
"De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die namens verdachte aan het verweer ten
grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk geworden. De gegeven lezing van de gebeurtenissen
vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en
omstandigheden.
Uit de verklaringen van eerder vermelde aangever [benadeelde] en getuigen [getuige 4] , [getuige 2] en [getuige 3] blijkt dat verdachte op [benadeelde] is toegelopen, een mes in zijn hand had en met dat mes - als agressor - stekende bewegingen naar [benadeelde] heeft gemaakt. Niet gebleken of aannemelijk geworden is dat verdachte werd aangevallen (aanranding van zijn lijf) of dat daar een onmiddellijk dreigend gevaar voor was.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel
dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie."
Het hof overweegt daarnaast nog het volgende.
Gelet op het voorgaande kan er geen beroep worden gedaan op het bestaan van noodweerexces. Uit het dossier komt overigens naar voren dat verdachte inderdaad - zoals is aangevoerd - door meerdere personen is geslagen en geschopt, waaronder tegen zijn hoofd. Dit slaan en schoppen is echter, zo volgt eveneens uit het dossier, gebeurd in reactie op (en derhalve na) het agressieve gedrag van verdachte, enerzijds ter verdediging, anderzijds in een poging om verdachte te ontdoen van het mes.
Het hof acht verdachte strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof neemt de volgende overwegingen van de rechtbank over:
"Verdachte heeft gepoogd [benadeelde] van het leven te beroven, door hem meermalen met een mes in het gezicht en lichaam te steken en/of te snijden. Slachtoffer [benadeelde] heeft door het door verdachte gepleegde geweld met name een fors ontsierend litteken in zijn gezicht
opgelopen. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] verbaal en met een mes bedreigd met
zware mishandeling. Ook was verdachte in het bezit van een boksbeugel. Verdachte pleegde
deze feiten onder invloed van alcohol en speed in en buiten een feesttent in [plaats] . Dergelijk gewelddadig optreden is zeer bedreigend en heeft grote impact op de betrokkenen, zoals ook blijkt uit de toelichting op de civiele vordering en uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] . Ook versterkt dergelijk gewelddadig handelen, in bijzijn van bezoekers van een feesttent, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte reeds eerder meermalen
onherroepelijk is veroordeeld voor geweldmisdrijven en het handelen in strijd met de Wet
wapens en munitie(opmerking hof: zo blijkt uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 5 juli 2019)
. Daarnaast betrekt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat dat het bewezenverklaarde, blijkens de rapportage d.d. 11 januari 2019 van GZ-psycholoog drs. M. van Heteren, aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Verdachte heeft namelijk een persoonlijkheidsstoornis en stoornissen in het gebruik van alcohol en speed. Daarnaast is er sprake van een complexe rouwstoornis door het plotseling overlijden van zijn vrouw.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van de Reclassering
Nederland van 15 april 2019. De Reclassering schat het risico op recidive als hoog in en
adviseert het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan
verbonden bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden luiden: een meldplicht bij de
reclassering, (indien nodig) een gedragsinterventie middelengebruik/alcohol &
geweldtraining, een ambulante behandeling, een harddrugsverbod en alcoholverbod met
controle op middelengebruik, een contactverbod met aangever, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening."
Het hof is, gelet op voorgaande overwegingen, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Een andere strafmodaliteit zou niet passend zijn. De rechtbank heeft aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, opgelegd. Het hof is van oordeel dat de hoogte van het door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke strafdeel onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, mede gelet op de grote gevolgen die het onder 1 bewezenverklaarde feit voor het slachtoffer [benadeelde] heeft gehad en nog steeds heeft. Bij feit 1 is overigens niet alleen [benadeelde] zwaargewond geraakt, maar is ook verdachtes vriend [slachtoffer 2] , hoewel die daar om hem moverende redenen geen aangifte van heeft gedaan, door verdachte met het mes in zijn buik geraakt.
Het hof acht daarentegen de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren een te zware eis en bovendien acht het hof oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel, ter voorkoming van recidive, bijzondere voorwaarden verbinden. Deze bijzondere voorwaarden zijn gelijk aan de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden en houden in: een meldplicht, gedragsinterventie Alcohol en Geweld, ambulante behandeling, harddrugs- en alcoholverbod alsmede medewerking aan controle daarop en het verkrijgen van een dagbesteding.

Inbeslaggenomen goederen

De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, die nog niet zijn teruggegeven, behoren aan de verdachte toe. De boksbeugel (nr. 1), de verdovende middelen (nrs. 2 en 3) en het vouwmes (nr. 9) zullen worden onttrokken aan het verkeer nu met betrekking tot de boksbeugel feit 3 is begaan, met behulp van het vouwmes de feiten 2 en 3 zijn gepleegd en voor alle voorwerpen geldt dat zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het hof is van oordeel dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen moeten worden
bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.732,14, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële en immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het onder 1 primair bewezenverklaarde feit dat deze schade aan verdachte als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, waarvan de hoogte door verdachte en diens raadsman niet is betwist, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen drie dagen na zijn invrijheidstelling meldt bij Reclassering Nederland op het adres Leonard Springerlaan 21, te 9727 KB Groningen. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht goed uit te kunnen voeren;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte, indien nodig geacht door de reclassering, actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing in samenhang met middelengebruik, welke gedragsinterventie wordt gegeven bij de reclassering van de Verslavingszorg. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte, op basis van de diagnostiek van het NIFP, meewerkt aan een ambulante behandeling van het FACT team van de verslavingszorg te Groningen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dat nodig acht. De controle gebeurt met urineonderzoek;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod, zolang de reclassering dat nodig acht. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een dagbesteding.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- boksbeugel (nr. 1);
- verdovende middelen (nrs. 2 en 3);
- een vouwmes (nr. 9).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bril (nr. 4);
- rookwaar (nr. 5);
- telefoons (nrs. 6 en 12);
- geld (nr. 7);
- een ID-kaart (nr. 8);
- kleding (nrs. 10 en 11).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.732,14 (vierduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en veertien cent) bestaande uit € 732,14 (zevenhonderdtweeëndertig euro en veertien cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.732,14 (vierduizend zevenhonderdtweeëndertig euro en veertien cent) bestaande uit € 732,14 (zevenhonderdtweeëndertig euro en veertien cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 september 2018.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 26 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. T.H. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.