ECLI:NL:GHARL:2019:6079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
WAHV 200.227.084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Sekeris
  • Landstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking kantonrechter inzake administratieve sanctie en dwangbevel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij het verzet van de betrokkene tegen een dwangbevel niet-ontvankelijk werd verklaard. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, welke hij niet had voldaan, ondanks meerdere aanmaningen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 23 juli 2019 geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte het verzet niet-ontvankelijk heeft verklaard, maar het dwangbevel zelf niet vernietigd. Het hof overweegt dat in een verzetprocedure de vraag of een betrokkene in het gelijk wordt gesteld alleen bevestigend kan worden beantwoord indien het dwangbevel wordt vernietigd. Aangezien het dwangbevel in deze zaak niet wordt vernietigd, wordt het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene had aangevoerd dat er slechts sprake was van één overtreding en dat het sanctiebedrag op basis van de registercontrole vastgesteld moest worden, maar het hof volgt deze redenering niet. De beschikking van de kantonrechter wordt vernietigd, maar het verzet wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om vergoeding van kosten wordt afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.227.084
23 juli 2019
CJIB 196727962
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 7 april 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
gevestigd te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van de tussenbeschikking van 25 april 2019 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Het hof heeft de gemachtigde bij tussenbeschikking in de gelegenheid gesteld om de gronden van zijn beroep aan te vullen.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep aangevuld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.

Beoordeling

1. Bij tussenbeschikking van 25 april 2019 heeft het hof geoordeeld dat de kantonrechter het verzet van de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en het te betalen griffierecht op nihil gesteld. Ter beoordeling van het hof is nu het verzet tegen het dwangbevel.
2. De gemachtigde voert aan dat er slechts sprake was één overtreding in februari 2016. Hij is daarom van mening dat het sanctiebedrag moet worden vastgesteld op basis van de uitgevoerde registercontrole, zonder de verhogingen. De betrokkene en zijn echtgenote zijn persoonlijk failliet verklaard en leven van een AOW zonder pensioen.
3. Een dwangbevel als bedoeld in artikel 26 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv) kan eerst rechtsgeldig worden uitgevaardigd nadat de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd tot verhaal waarvan het dwangbevel moet dienen, onherroepelijk is geworden.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd. De beschikking is op 5 april 2016 aan het correcte adres van de betrokkene gezonden. Op 20 juni 2016 respectievelijke 9 augustus 2019 zijn de eerste en tweede aanmaning naar dit adres verstuurd.
5. De betrokkene heeft, ondanks de aan hem verzonden aanmaningen, het bedrag van de aan hem opgelegde sanctie en de administratiekosten, alsmede de toegepaste verhogingen, niet voldaan. Gelet hierop is het dwangbevel terecht uitgevaardigd en zal het hof het verzet ongegrond verklaren.
6. De gemachtigde heeft verzocht om oplegging van een proceskostenvergoeding. Zoals het hof heeft overwogen in het arrest van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197, ziet het hof in de (reguliere) Wahv-procedure aanleiding om voor de beantwoording van de vraag of aanspraak kan bestaan op een proceskostenvergoeding thans aansluiting te zoeken bij de regeling van artikel 591a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de vraag of een betrokkene in het gelijk is gesteld alleen bevestigend te beantwoorden als de inleidende beschikking is vernietigd. Dat doet recht aan de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever om de aanwending van rechtsmiddelen in de Wahv-procedure met name gericht te laten zijn op de vraag of de sanctie terecht is opgelegd.
7. Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Wahv kan tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel verzet worden gedaan, welk verzet niet gericht kan zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd.
8. Naar analogie van het arrest van het hof van 1 mei 2019 overweegt het hof thans dat in een verzetprocedure de vraag of een betrokkene in het gelijk wordt gesteld alleen bevestigend wordt beantwoord indien het dwangbevel wordt vernietigd, zodat alleen
in die situatie aanspraak kan bestaan op een proceskostenvergoeding.
9. In de onderhavige zaak wordt het dwangbevel niet vernietigd. Daarom wordt het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter;
verklaart het verzet ongegrond;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Landstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.