ECLI:NL:GHARL:2019:5992

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.250.848
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding met juridische bijstand en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie, welke was vastgesteld op € 175,- per kind per maand. De rechtbank Midden-Nederland heeft dit verzoek afgewezen. De man stelt dat hij onder druk van de vrouw en dreigementen heeft ingestemd met het echtscheidingsconvenant, en dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. Het hof overweegt dat de man bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant juridische bijstand had en onvoldoende feiten heeft aangedragen om zijn stelling te onderbouwen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden en dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, waardoor het hof de kinderalimentatie kan herbeoordelen. De man heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is de overeengekomen bijdrage te voldoen, en zijn verzoek tot nihilstelling wordt afgewezen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.848
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 454187)
beschikking van 23 juli 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Ran te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.P. Barské-Gelling te Veenendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties ingekomen op 7 december 2018;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met productie;
- een journaalbericht van mr. Ran van 11 april 2019 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 23 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het huwelijk van partijen is [in ] 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 21 december 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in ] 2007 te [B] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in ] 2009 te [B] ,
- [de minderjarige3] , geboren [in ] 2010 te [A] , en
- [de minderjarige4] , geboren [in ] 2013 te [A] ,
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.4.
In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben partijen afspraken met elkaar gemaakt en deze vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, door partijen ondertekend op 12 december 2016, en in een ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 9 november 2016. In het echtscheidingsconvenant zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen:
“(…) 1.2 De man zal een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen betalen van € 175,- per kind per maand. Dit bedrag heeft hij reeds enige maanden betaald en dit bedrag zal hij met ingang van 1 maart 2017 weer gaan betalen. De alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402 BW, voor het eerst per 1 januari 2018. (…)”
De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft in de (echtscheidings)beschikking van 21 december 2016, conform deze afspraak, bepaald dat de man € 175,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van het echtscheidingsconvenant met ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. Deze bijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering € 177,63 per kind per maand in 2018 en € 181,18 per kind per maand in 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij beschikking van 7 september 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2017, afgewezen.
4.2.
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 september 2018. De man beoogt met zijn beroepschrift het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de overeenkomst met betrekking tot de alimentatie te vernietigen dan wel de beschikking van 21 december 2016, alsmede de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst met betrekking tot de kinderalimentatie, te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2017 op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
4.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel zijn verzoek te verwerpen en de bestreden beschikking, al dan niet onder aanvulling van de gronden, te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

5.De motivering van de beslissing

Misbruik van omstandigheden
5.1.
Het hof zal eerst nader ingaan op het beroep van de man op de vernietigbaarheid van het echtscheidingsconvenant vanwege (zo stelt de man in zijn beroepschrift) misbruik van omstandigheden. Ingevolge artikel 3:44 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen, hem daarvan zou behoren te weerhouden.
5.2.
De man voert aan dat hij onder druk van de vrouw en onder het dreigement dat hij zijn kinderen niet meer zou kunnen zien, akkoord is gegaan met de overeenkomst en door de dreigementen van de vrouw volledig de weg is kwijtgeraakt. Het hof begrijpt hieruit dat de man doordat hij de weg volledig kwijt was werd bewogen tot het sluiten van de overeenkomst. Deze stelling heeft de man echter niet nader onderbouwd. Het hof is dan ook van oordeel dat de man tegenover de betwisting van de vrouw geen, althans onvoldoende, feiten en omstandigheden heeft gesteld die aannemelijk maken dat bij hem ten tijde van het sluiten van de overeenkomst sprake was van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW. Het hof betrekt hierbij dat de man bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant juridische bijstand had van een advocaat. Naar het oordeel van het hof slaagt het beroep van de man op de door hem gestelde vernietigingsgrond van het echtscheidingsconvenant dus niet.
Artikel 1:401 BW
5.3.
Het hof overweegt als volgt. De man baseert zijn verzoek, zo begrijpt het hof, primair op het vijfde lid van artikel 1:401 BW en subsidiair op het eerste lid van artikel 1:401 BW.
5.4.
Het hof overweegt dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud ingevolge het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Daarvoor is anders dan bij partneralimentatie niet mede van belang of partijen al dan niet bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
5.5.
Anders dan partneralimentatie, staat de hoogte van de door een ouder te betalen bijdrage aan kinderalimentatie niet volledig ter vrije bepaling van partijen. Dit brengt met zich dat de vaststelling dat sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en de onderhoudsbijdrage die partijen zijn overeengekomen, voldoende is om aan te nemen dat de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en aldus voor wijziging vatbaar is.
5.6.
De vrouw erkent dat het haar bekend was dat de onderneming van de man, [C] , negatieve resultaten had en dat de man schulden had op het moment dat partijen afspraken met elkaar hebben gemaakt over de kinderalimentatie. Ondanks de financiële situatie van de man zijn partijen een kinderalimentatie van € 175,- per kind per maand overeengekomen. Naar het oordeel van het hof is de overeenkomst aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Gelet op het voorgaande komt het hof toe aan een herbeoordeling van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie. Nu het beroep van de man op de wijzigingsgrond van artikel 1:401 lid 5 BW slaagt, komt het hof niet toe aan de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van het eerste lid van artikel 1:401 BW.
De kinderalimentatie
Ingangsdatum
5.7.
Het hof hanteert als ingangsdatum van de kinderalimentatie 1 februari 2018, zijnde de eerste dag van de maand volgend op de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg. Vanaf die datum heeft de vrouw rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de kinderalimentatie. Indien de man per een eerder gelegen datum een wijziging in de onderhoudsbijdrage had willen bewerkstelligen, had het op zijn weg gelegen daartoe in een eerder stadium een verzoek in te dienen. Het komt voor zijn rekening dat hij dat heeft nagelaten. De man heeft de afgesproken kinderalimentatie nooit betaald, zodat bij verlaging of nihilstelling van de bijdrage van de man met ingang van 1 februari 2018 geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw ontstaat.
Behoefte
5.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kinderen in ieder geval behoefte hebben aan een bijdrage van de man van € 175,- per kind per maand, zodat het hof hiervan uitgaat.
Draagkracht van de man
5.9.
De man stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is de overeengekomen bijdrage van € 175,- per kind per maand te voldoen. De man wijst daarbij op zijn negatieve bedrijfsresultaten, zijn schuldenlast, zijn gezondheidsproblemen en (daarmee samenhangend) de afwijzingen op zijn sollicitaties. De vrouw voert hiertegen verweer.
5.10.
Het hof overweegt als volgt. Het is aan de man om te stellen en te bewijzen dat het hem aan draagkracht ontbreekt om een bijdrage in de kosten van de kinderen te leveren.
Vast staat dat de man een aantal ondernemingen op zijn naam heeft staan. De stelling van de man dat de negatieve bedrijfsresultaten ertoe leiden dat hij geen draagkracht heeft, wordt niet onderbouwd met stukken. De man heeft nagelaten de jaarrekeningen van zijn ondernemingen van de afgelopen drie jaar in het geding te brengen. Daardoor heeft hof niet de beschikking over essentiële gegevens om zich een goed beeld te kunnen vormen over de resultaten van de verschillende ondernemingen en is het voor het hof niet duidelijk van welke gegevens moet worden uitgegaan voor de berekening van de draagkracht van de man. De man heeft enkel een aantal kolommenbalansen in het geding gebracht. Hieruit volgt dat de ondernemingen van de man al meerdere jaren (in ieder geval sinds 2013) verlieslatend zijn. Ondanks de negatieve resultaten, heeft de man ervoor gekozen zijn ondernemingen voort te zetten. In het licht van zijn onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de kinderen, mag van de man echter verwacht worden dat hij alles op alles zet om inkomsten te verwerven om daarmee zoveel mogelijk in de behoefte van de kinderen te voorzien. De man heeft niet, dan wel onvoldoende, uitgelegd waarom zijn verdiencapaciteit niet op andere wijze kan worden ingezet. Volgens de man lukt het hem door zijn gezondheidsproblemen niet om een aanstelling in dienstverband te krijgen. Van enige sollicitatieactiviteiten is echter niet gebleken. De man heeft nagelaten bewijsstukken van zijn sollicitaties in het geding te brengen. Gelet op de betwisting van de vrouw, mocht dit wel van hem worden verlangd. Over zijn gezondheidssituatie stelt de man dat bij hem sprake is van dystrofie en (beginnende) Multiple Sclerose (MS) dan wel fibromyalgie. De vrouw heeft erkend dat bij de man sinds zijn tienerjaren sprake is van dystrofie. Ondanks deze aandoening heeft de man tot op heden kunnen werken. De man erkent dat hij volop werkzaamheden verricht voor zijn ondernemingen. De vrouw stelt onweersproken dat de man altijd druk is met zijn werk en daardoor vrijwel nooit tijd heeft om de kinderen (extra) op te vangen. Voor de door de man gestelde MS en de fibromyalgie ontbreekt een nadere onderbouwing, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen gelet op de betwisting van de vrouw. Daarbij komt dat, mocht bij de man al sprake zijn van MS of fibromyalgie, niet is gebleken in welke mate de gezondheidsproblemen invloed hebben op de (on)mogelijkheden van de man om te werken.
Ten slotte heeft de man zijn schuldenlast aangevoerd als reden waarom hij niet langer aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen. Ter onderbouwing daarvan heeft de man alleen de schuldregeling die één van zijn ondernemingen met de [D] is aangegaan met daarbij een schuldenoverzicht, in het geding gebracht. Een nadere toelichting waarom bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met deze ondernemingsschulden ontbreekt. Ook is niet duidelijk op welke manier de man rekening wenst te houden met de aflossing op deze schulden in de draagkrachtberekening. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, had het op de weg van de man gelegen om hierover meer inzicht te verschaffen. Omdat de man dit heeft nagelaten, ziet het hof geen aanleiding rekening te houden met enige schuldenlast aan de zijde van de man.
5.11.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet langer in staat is om de overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 175,- per kind per maand te blijven voldoen. Het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage zal daarom worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 september 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en
G. van de Beek, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 23 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.