ECLI:NL:GHARL:2019:5983

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.245.273
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats minderjarige en vervangende toestemming verhuizing

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en de vervangende toestemming voor de moeder om met het kind naar [woonplaats verweerster] te verhuizen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar tegen deze verhuizing. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 21 maart 2019, waarin het hof de raad voor de kinderbescherming had verzocht om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van het kind en de gevolgen van de verhuizing. De raad heeft op 18 juni 2019 gerapporteerd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van het kind zou zijn, maar dat het kind inmiddels gehecht is aan zijn nieuwe leefsituatie bij de moeder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, terwijl de moeder stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de vader instemde. Het hof oordeelt dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de vader. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de verhuizing van de moeder met het kind naar [woonplaats verweerster] werd besproken. Het hof concludeert dat het in het belang van het kind is dat hij bij de moeder blijft wonen en dat de moeder toestemming krijgt om te verhuizen.

De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.273
(zaaknummer rechtbank Overijssel 221067)
beschikking van 23 juli 2019
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. van der Vlis te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 21 maart 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een journaalbericht van mr. Van der Vlis van 2 mei 2019 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Kikkert van 6 mei 2019;
  • een journaalbericht van mr. Van der Vlis van 18 juni 2019 met producties, en
  • een rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
1.3
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, niemand verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In tegenstelling tot dat wat is vermeld in rechtsoverweging 5.1 van de voormelde tussenbeschikking betreft het geschil in hoger beroep uitsluitend de hoofdverblijfplaats van [kind] (verder te noemen: [kind] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ) en de (vervangende) toestemming aan de moeder om met [kind] naar [woonplaats verweerster] te verhuizen.
2.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
2.3
Het hof blijft, met inachtneming van dat wat hiervoor onder 2.1 met betrekking tot de omvang van het geschil is opgenomen, bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 21 maart 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. In die beschikking heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven over de hoofdverblijfplaats van [kind] . Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van [kind] , de vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats verweerster] en in dat kader de uitvoering van de zorgregeling tussen de ouders. Het hof verzoekt de raad in ieder geval te onderzoeken of het in het belang van [kind] wenselijk is dat hij in [woonplaats verweerster] blijft wonen en bij de moeder zijn hoofdverblijfplaats heeft, of dat hij terugverhuist naar [woonplaats verzoeker] en bij wie hij dan zijn hoofdverblijfplaats dient te hebben. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.”
2.4
Op 18 juni 2019 heeft de raad een rapport opgemaakt. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“De raad vindt een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van [kind] . (…) De raad heeft (…) overwogen om te adviseren moeder en [kind] terug te laten keren naar [woonplaats verzoeker] . De raad schat echter in dat een dergelijk advies voor veel spanning zal zorgen bij de moeder en daarmee ook bij [kind] , die al zo veel last heeft van spanningsklachten. Dit zal uiteindelijk ook een negatieve uitwerking hebben op het contact(herstel) tussen vader en [kind] . [kind] is daarnaast inmiddels gehecht aan zijn nieuwe leefsituatie. Het gaat goed met hem op school en hij lijkt zich bij moeder en op school veilig te voelen. (…) [kind] lijkt het op dit moment niet aan te kunnen om bij zijn vader te gaan wonen, hij ervaart te veel negatieve emoties ten opzichte van het contact met zijn vader en hij heeft een ongenuanceerd negatief beeld van zijn vader.(…)
De raad adviseert het hof om de hoofdverblijfplaats van [kind] te bepalen bij de moeder (in [woonplaats verweerster] ).”
2.5
Het hof neemt het advies van de raad met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [kind] over en maakt dit tot het zijne. Gelet hierop acht het hof het in het belang van [kind] dat zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder is en blijft.
2.6
Wat betreft de vervangende toestemming tot verhuizing van de moeder met [kind] naar [woonplaats verweerster] overweegt het hof het volgende. Het hof dient in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
2.7
De ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft, dient in beginsel de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval na een belangenafweging een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen. Hierna zal worden beoordeeld of de keuze van de moeder om met [kind] te verhuizen in het kader van de verdere belangenafweging valt te rechtvaardigen.
2.8
Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of de vader wel of geen toestemming heeft gegeven aan de moeder om met [kind] naar [woonplaats verweerster] te verhuizen. Vast staat dat de moeder eerder, in 2017, een verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing heeft ingediend bij de rechtbank en dat de rechtbank hierop bij beschikking van 16 juli 2017 afwijzend heeft beslist. Vast staat voorts dat de moeder op 4 juli 2018 met [kind] naar [woonplaats verweerster] is verhuisd.
De moeder heeft verklaard dat zij in de tussentijd, dus na de beschikking van 16 juli 2017 en voorafgaande aan de verhuizing, meerdere malen en terwijl zij bezig was met de voorbereidingen voor de verhuizing, met het vinden van werk en huisvesting, de vader heeft geïnformeerd over haar verhuizing naar [woonplaats verweerster] . Bij de moeder is toen de indruk ontstaan dat de vader instemde met de verhuizing van haar samen met [kind] naar [woonplaats verweerster] . Zij stelt dat de vader haar zelfs tips heeft gegeven om de verhuizing naar [woonplaats verweerster] te bewerkstelligen, dat hij haar heeft gezegd het samen te willen oplossen en dat hij haar de verhuizing gunde. Om die reden is zij niet opnieuw een procedure gestart.
De vader heeft niet betwist dat de moeder met hem heeft besproken dat zij alsnog naar [woonplaats verweerster] wilde verhuizen. De vader verklaart dat hij ervan uitging dat de moeder zonder [kind] zou verhuizen en dat zijn toestemming niet was gericht op een verhuizing van [kind] .
Het hof acht, evenals de rechtbank, deze verklaring van de vader niet geloofwaardig, omdat de vader dan tijdens de communicatie over de verhuizing kennelijk niet met de moeder zou hebben besproken dat [kind] dan bij hem zou komen wonen terwijl de moeder zowel tijdens als na het huwelijk hoofdzakelijk zelf de zorg voor [kind] heeft gedragen.
In elk geval is het in het licht van het voorgaande voorstelbaar dat de moeder ervan uitging dat de vader instemde met de verhuizing van [kind] naar [woonplaats verweerster] en dat zij in die veronderstelling ook tot uitvoering van de verhuisplannen is overgegaan.
2.9
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Inmiddels woont [kind] een jaar in [woonplaats verweerster] . Zoals in het rapport van de raad opgenomen, is [kind] gehecht aan zijn nieuwe leefsituatie en lijkt hij zich bij de moeder en op school veilig te voelen.
In het rapport van de raad is ook opgenomen dat de raad inschat dat terug verhuizen naar [woonplaats verzoeker] voor veel spanning zal zorgen bij de moeder en daarmee ook bij [kind] , terwijl [kind] al veel last heeft van spanningsklachten zoals hoofdpijn en nekpijn, angsten en paniekaanvallen.
Het hof is van oordeel dat bij een afweging van alle belangen en in het licht van hetgeen onder 2.8 is overwogen met betrekking tot de door moeder veronderstelde toestemming van de vader tot verhuizing, het recht van de moeder om met [kind] te mogen verhuizen naar [woonplaats verweerster] en het belang van [kind] om niet te hoeven terug verhuizen naar [woonplaats verzoeker] zwaarder wegen dan het recht van de vader dat [kind] weer in [woonplaats verzoeker] zal gaan wonen.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
3.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 augustus 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,
A. Smeeing-van Hees en J.B. de Groot, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 23 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.