In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en de vervangende toestemming voor de moeder om met het kind naar [woonplaats verweerster] te verhuizen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar tegen deze verhuizing. Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 21 maart 2019, waarin het hof de raad voor de kinderbescherming had verzocht om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van het kind en de gevolgen van de verhuizing. De raad heeft op 18 juni 2019 gerapporteerd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van het kind zou zijn, maar dat het kind inmiddels gehecht is aan zijn nieuwe leefsituatie bij de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2019 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, terwijl de moeder stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de vader instemde. Het hof oordeelt dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan die van de vader. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de verhuizing van de moeder met het kind naar [woonplaats verweerster] werd besproken. Het hof concludeert dat het in het belang van het kind is dat hij bij de moeder blijft wonen en dat de moeder toestemming krijgt om te verhuizen.
De beslissing van het hof houdt in dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2019.