“Tijdens het deelonderzoek neemt [kind] een rustige houding aan, waarin hij op verschillende manieren bevraagd is naar het contact met beide ouders. Hierin zijn geen bijzonderheden waargenomen. [kind] reactie werd echter opvallend angstig toen bleek dat de informatie gedeeld zou worden met onder andere zijn vader.(…) Een grote zorg is de onduidelijkheid betreffende het functioneren van vader en de angst betreffende [kind] over (het gedrag van) vader.(…)
Zeer duidelijk is dat ouders niet kunnen opvoeden in gezamenlijke verantwoordelijkheid. De jarenlange strijd over het wel of niet (uitbreiden van) contact met vader lijkt een terugkerend en chronisch probleem. [kind] houdt zich redelijk staande in dit systeem. Hij laat weinig tot geen zorgen zien bij derden. Het is voor de raad lastig de (invloed van de) zorgen en de krachten te meten bij [kind] (…).
De raad heeft zich tijdens het onderzoek zorgen gemaakt om [kind] . Moeder gaf meerdere malen (telefonisch) aan dat [kind] tijdens - en door - het onderzoek meer angstig (geworden) is voor vader. [kind] kon echter bij de raad zijn emoties ondanks het extra deelonderzoek - moeilijk verwoorden, waardoor het voor de raad niet voldoende duidelijk werd hoe [kind] zich voelt in de thuissituatie bij beide ouders. De raad meent dat het van zeer groot belang is dat er duidelijkheid komt rondom de (emotionele)veiligheid van [kind] . De zorgen die genoemd worden in het onderzoek heeft de raad niet dusdanig kunnen weerleggen (en/of vaststellen). De raad is dan ook van mening dat het in het belang van [kind] is dat er hulpverlening komt die zicht krijgt op de mogelijkheden van [kind] en van zijn systeem. [kind] dient rust en duidelijkheid te ervaren.(…) Daarnaast dient zicht te komen op de (on)mogelijkheden van beide ouders. [kind] dient immers ondersteund en begeleid te worden door emotioneel capabele opvoeders. Met name de zorgen die genoemd worden betreffende vader dienen weerlegd of verduidelijkt te worden. Het is tevens wenselijk ook meer zicht te krijgen op de rol van moeder.(…) Dit is de reden waarom de raad (intensieve) thuisbegeleiding zou willen bij beide ouders, zodat [kind] samen met zijn opvoeders geobserveerd wordt en er zo mogelijk meer duidelijkheid komt rondom de opvoedingssituatie bij beide ouders.(…) Daarnaast dient er duidelijkheid te komen of – en in welke mate – de persoonlijke problemen van vader een effect hebben op [kind] .(…)
Zoals reeds ter zitting besproken is en in de hofbeschikking (23 oktober 2018) vastgelegd is, zijn de raad en ook het gerechtshof van oordeel dat een co-ouderschapsregeling, zoals door de vader in zijn verzoekschrift in eerste aanleg is verzocht, niet in het belang van [kind] , gelet op de zeer aanzienlijke communicatieproblemen tussen de ouders. Het door de ouders in 2017 gevolgde traject 'Kinderen uit de Knel' heeft geen verbetering gebracht in de communicatie (…).
Het is nog onvoldoende duidelijk wat de (on)mogelijkheden van ouders zijn en daarmee onvoldoende duidelijk welke zorgregeling in het belang van [kind] is. Gezien eerder besproken zorgen, meent de raad dat de definitieve zorgregeling alleen kan worden bepaald met behulp van hulpverlening, die [kind] thuis kan gaan observeren. De toekomst moet uitwijzen welke zorgregeling in het belang van [kind] zal zijn. Aandacht voor de zorgen en daarmee het creëren van randvoorwaarden is hierbij echter essentieel. Daarnaast kunnen ouders ieder afzonderlijk een eigen hulpverleningstraject starten samen met de hulpverlening (denk daarmee bijvoorbeeld aan Youke Parallel Ouderschap) (…).
De raad adviseert het gerechtshof de definitieve beslissing omtrent de zorgregeling voor een periode van een half jaar aan te houden in afwachting van de resultaten van de ingezette hulpverlening te weten Parallel Ouderschap en intensieve thuisbegeleiding, waarbij de raad bereid is opnieuw aanvullend onderzoek te doen en advies te geven.
De RvdK adviseert - in afwachting van de definitieve beslissing - voorlopig de huidige zorgregeling te handhaven, waarin [kind] bij vader verblijft:
iedere week van donderdagmiddag na school tot vrijdagavond 20.00 uur en
eenmaal per zes weken van donderdagmiddag uit school tot zaterdag 17.00 uur,
alsmede de laatste week van de zomervakantie.”