ECLI:NL:GHARL:2019:5980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.262.195/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in hoger beroep strafzaak

Op 23 juli 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoeker was niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking had op raadsheren die geen bemoeienis meer hadden met de zaak. Het hof oordeelde dat de aangevoerde feiten geen grond voor wraking vormden. De verzoeker had op 5 juli 2019 een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van mrs. J. Dolfing, T.H. Bosma, K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi, raadsheren in het hof. De wrakingskamer heeft de procedure behandeld op 17 juli 2019, waarbij de verzoeker en zijn advocaat, mr. S.G. Blasweiler, aanwezig waren. De verzoeker stelde dat de raadsheren een zekere vooringenomenheid jegens hem koesterden, onderbouwd door een 'raadkamerverslag' dat per abuis naar zijn advocaat was gestuurd. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in een verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten die door de verzoeker waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking van mrs. K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi werd afgewezen, en het verzoek om proceskostenveroordeling werd eveneens afgewezen, omdat dit geen steun vond in het recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.262.195/01
beslissing van 23 juli 2019
op het schriftelijke verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna:
verzoeker,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler, kantoorhoudend te Ede,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. J. Dolfing, T.H. Bosma, K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In het hoger beroep in de strafzaak met parketnummer 21-000763-16 was op 17 juli 2019 een zitting ten overstaan van mrs. K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi gepland.
1.2
Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 5 juli 2019 een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mrs. Dolfing, Bosma, Lahuis, Wemes en Idsardi.
1.3
Mrs. Dolfing, Lahuis, Wemes en Idsardi hebben de wrakingskamer schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. Mr. Bosma heeft evenmin in de wraking berust.
1.4
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 17 juli 2019 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door mr. Blasweiler. Verzoeker en mr. Blasweiler hebben het verzoek mondeling toegelicht. De pleitaantekeningen van mr. Blasweiler maken deel uit van de stukken.

2.De beoordeling van het verzoekde behandeling door de wrakingskamer

2.1
In de eerste plaats heeft verzoeker zich, onder verwijzing naar punt 5.5 van het wrakingsprotocol van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het wrakingsprotocol), op het standpunt gesteld dat de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek overgedragen dient te worden aan een ander gerechtshof, althans hij heeft een verzoek daartoe gedaan. Verzoeker meent dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, een klein wereldje op zichzelf is en voor hem is het dan ook niet goed denkbaar dat de raadsheren van de verschillende afdelingen geen onderling contact met elkaar hebben gehad, vooral nu er door de plaatselijke media aandacht aan deze zaak is geschonken. Daarbij komt dat de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de wrakingskamer op geen enkele wijze aan verzoeker kenbaar is gemaakt.
2.2
De (plaatsvervangend) voorzitter van de wrakingskamer heeft geen aanleiding gezien gebruik te maken van de onder punt 5.5 van het wrakingsprotocol geboden mogelijkheid. Op grond van die bepaling kan in zeer bijzondere gevallen worden besloten om voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op raadsheren uit een ander gerechtshof dan wel de behandeling over te dragen aan een ander gerechtshof. Daarbij is, als voorbeeld, gedacht aan kwesties betreffende de onpartijdigheid van de president of van andere gerechtsbestuurders, optredend in een rechterlijke functie. Van een zodanig bijzonder geval is in de onderhavige zaak geen sprake. Dit brengt met zich dat de wrakingskamer tot een (inhoudelijke) beoordeling van het wrakingsverzoek van verzoeker zal overgaan.
de wrakingsgronden
2.3
Verzoeker heeft een aantal redenen aangevoerd waarom ten aanzien van de door hem genoemde raadsheren geconcludeerd kan worden dat van onpartijdigheid geen sprake meer kan zijn. Aan het wrakingsverzoek van verzoeker ligt het door hem genoemde 'raadkamerverslag' ten grondslag dat per abuis naar de advocaat van verzoeker is gezonden en waaraan volgens verzoeker de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de desbetreffende raadsheren een zekere vooringenomenheid jegens hem koesteren. Verzoeker is van mening dat niet alleen de voorzitter van de voormalige zittingscombinatie (mr. A. van Holten), maar ook de andere raadsheren (mr. J. Dolfing en mr. T.H. Bosma), zich hadden moeten verschonen, nu de beslissingen in de regiezittingen in de context van het 'raadkamerverslag' hebben plaatsgevonden en zij daarbij betrokken zijn geweest. Bij verzoeker is de vrees ontstaan dat deze raadsheren, nu zij zich niet hebben verschoond of teruggetrokken, betrokken blijven bij de strafprocedure van verzoeker, ook al maken zij geen onderdeel meer uit van de zittingscombinatie voor de geplande zitting op 17 juli 2019. Omdat verzoeker in de stellige overtuiging verkeert dat ook de raadsheren van de nieuwe zittingscombinatie, bestaande uit mr. K. Lahuis (voorzitter), mr. T.L. Wemes en mr. J.G. Idsardi, niet geheel vrij kunnen zijn van hetgeen zich tot dusverre in de strafprocedure van verzoeker heeft afgespeeld, heeft zijn wrakingsverzoek ook betrekking op die raadsheren. Mr. Bosma heeft namelijk nog enige tijd onderdeel uitgemaakt van de combinatie met mr. Lahuis en mr. Wemes (en heeft hen derhalve geïnformeerd) en mr. Dolfing heeft nog inhoudelijke bemoeienis met de zaak gehad op het moment dat mr. Lahuis reeds tot voorzitter was benoemd. Dit geeft verzoeker aanleiding te denken dat de raadsheren die destijds betrokken waren bij het 'raadkamerverslag' nog steeds bemoeienis met de zaak hebben. Ook het feit dat de schriftelijke reacties van de gewraakte raadsheren op het wrakingsverzoek van verzoeker overeenkomsten vertonen, heeft bij verzoeker de indruk gewekt dat sprake is van gecoördineerde berichtgeving; de raadsheren hebben hun berichtgeving kennelijk in samenspraak op elkaar afgestemd. Verzoeker is dan ook van mening dat van onpartijdigheid van deze raadsheren geen sprake meer kan zijn.
de (inhoudelijke) beoordeling van het wrakingsverzoek
2.4
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6
De wrakingskamer stelt voorop dat de wet niet voorziet in een door een partij gedaan verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak. Aangezien mr. Dolfing en mr. Bosma momenteel beiden geen bemoeienis (meer) hebben met de behandeling van de zaak, kan verzoeker reeds om die reden niet in zijn wrakingsverzoek, voor zover dat betrekking heeft op mr. Dolfing en mr. Bosma, worden ontvangen. In zoverre zal verzoeker dan ook in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.7
Wat betreft het wrakingsverzoek ten aanzien van mrs. Lahuis, Wemes en Idsardi is de wrakingskamer van oordeel dat het door verzoeker aangevoerde onvoldoende is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat de vrees van verzoeker dat deze raadsheren jegens hem een vooringenomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is. Op grond van de zich in het wrakingsdossier bevindende stukken is gebleken dat de bewuste notitie (door verzoeker betiteld als 'raadkamerverslag'), die niet is opgesteld door, noch is gericht aan mrs. Lahuis, Wemes en Idsardi, uit het strafdossier is verwijderd. De stelling van verzoeker dat niet gegarandeerd kan worden dat mrs. Lahuis, Wemes en Idsardi niet door mrs. Dolfing en Bosma zijn beïnvloed, is - mede gelet op het uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn - onvoldoende om de vrees voor partijdigheid van de rechter (objectief) te rechtvaardigen. Dit geldt ook voor het feit dat vier van de vijf gewraakte raadsheren schriftelijk hebben laten weten niet in het wrakingsverzoek te berusten en geen gebruik te zullen maken van de mogelijkheid om schriftelijk op het wrakingsverzoek te reageren en/of om te worden gehoord. Deze standaardreacties - die overigens niet volledig gelijkluidend zijn - vormen, naar het oordeel van de wrakingskamer, geen grond voor wraking.
2.8
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking van mrs. Lahuis, Wemes en Idsardi, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.
2.9
Voor de door verzoeker verzochte proceskostenveroordeling, waarbij hij verzoekt om de Staat der Nederlanden in zijn proceskosten te veroordelen, is naar het oordeel van de wrakingskamer geen plaats nu dit verzoek geen steun vindt in het recht. Het hof merkt hierbij op dat, anders dan verzoeker klaarblijkelijk meent, er voor de onderhavige wrakingsprocedure, die plaatsvindt binnen de kaders van het Wetboek van Strafvordering, geen sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging, zoals in de regel wel het geval is in civiele procedures bij het hof.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek ten aanzien van mrs. J. Dolfing en T.H. Bosma;
wijst het verzoek tot wraking van mrs. K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, J.W. baron van Knobelsdorff en M.E.L. Fikkers, leden van de wrakingskamer, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.