Uitspraak
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Op 23 juli 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoeker was niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betrekking had op raadsheren die geen bemoeienis meer hadden met de zaak. Het hof oordeelde dat de aangevoerde feiten geen grond voor wraking vormden. De verzoeker had op 5 juli 2019 een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van mrs. J. Dolfing, T.H. Bosma, K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi, raadsheren in het hof. De wrakingskamer heeft de procedure behandeld op 17 juli 2019, waarbij de verzoeker en zijn advocaat, mr. S.G. Blasweiler, aanwezig waren. De verzoeker stelde dat de raadsheren een zekere vooringenomenheid jegens hem koesterden, onderbouwd door een 'raadkamerverslag' dat per abuis naar zijn advocaat was gestuurd. Het hof oordeelde dat de wet niet voorziet in een verzoek om wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de zaak. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten die door de verzoeker waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking van mrs. K. Lahuis, T.L. Wemes en J.G. Idsardi werd afgewezen, en het verzoek om proceskostenveroordeling werd eveneens afgewezen, omdat dit geen steun vond in het recht.