ECLI:NL:GHARL:2019:598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
21-006867-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan brandstichting en poging tot het verbranden van een lijk

Op 24 januari 2019 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medeplichtig was aan het in brand steken van een chalet waarin een stoffelijk overschot lag. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uur. De zaak was een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2016. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor zijn rol in de brandstichting. Het hof oordeelde dat de verdachte niet als medepleger kon worden aangemerkt, maar wel als medeplichtige aan de brandstichting en de poging tot het verbranden van het lijk. Het hof baseerde zijn oordeel op de verklaringen van medeverdachten, die stelden dat de verdachte zijn auto en benzine ter beschikking had gesteld voor de brandstichting. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet actief had geholpen en dat zijn medeverdachten de auto en benzine zonder zijn medeweten hadden meegenomen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar waren en dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had geboden voor de brandstichting. De strafoplegging hield rekening met de impact van de zaak op de verdachte, die zijn relatie en bedrijf had verloren door de media-aandacht. De redelijke termijn was met een maand overschreden, maar het hof verbond hier geen consequenties aan. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verwezen naar de burgerlijke rechter voor de schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006867-16
Uitspraak d.d.: 24 januari 2019
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2016 met parketnummer 05-780056-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2017, 4 december 2018, 11 december 2018, 10 januari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. van Wijk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer aldaar aanwezige kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
1. subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) opzettelijk brand hebben/heeft gesticht in een woning (te weten een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), in elk geval met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde woning en/of heeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] ;
2
primair:
hij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of (vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot ontbranding heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/haar/hun mededader(s) en/of verdachtes voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of (vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot ontbranding heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), en/of heeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine, althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/of beschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding
Bij arrest van heden is [medeverdachte 3] veroordeeld voor de doodslag op [slachtoffer] .
Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij als medepleger of medeplichtige verantwoordelijk is voor de brandstichting in het chalet waar het slachtoffer lag (feit 1), om te proberen het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te verbranden (feit 2).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde. Verdachte wist van het plan om brand te stichten en heeft zijn auto en een jerrycan benzine daarvoor beschikbaar gesteld. Hierdoor is verdachte medeplichtig geweest aan de door de medeverdachten gepleegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte verklaard heeft dat hij geweigerd heeft te helpen met het in brand steken van het chalet. Zijn auto en de jerrycan zijn zonder zijn medeweten door de medeverdachte(n) meegenomen. Dit alternatieve scenario is niet onaannemelijk en wordt niet door de overige bewijsmiddelen weerlegd. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn wisselend en tegenstrijdig. Bovendien is gebruik van deze verklaringen in strijd met de Vidgen-jurisprudentie. Ook indien de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrouwbaar worden geacht sluiten deze verklaringen de verklaring van verdachte niet uit.
Het oordeel van het hof
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde medeplegen, zodat het verdachte daarvan zal vrijspreken.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde, de medeplichtigheid, wel wettig en overtuigend bewezen is. Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiaire en 2 subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Kern van het verweer van de verdediging is dat de medeverdachten de auto en de jerrycan van verdachte zonder zijn medeweten en medewerking hebben meegenomen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde verklaren [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] echter belastend voor verdachte. Het hof acht deze verklaringen, zoals hierna nog zal worden overwogen, zowel betrouwbaar als bruikbaar voor het bewijs. De stelling van de verdediging dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de verklaring van verdachte niet uitsluiten is naar het oordeel van het hof onjuist, zoals blijkt uit de volgende weergave.
[medeverdachte 1] verklaart dat verdachte zijn auto heeft aangeboden voor de brandstichting, dat hij [medeverdachte 1] bij het voetbalveld de sleutel van de auto en een tientje om te tanken heeft gegeven, en dat [medeverdachte 3] , die contact had met haar broer, vertelde waar in de schuur van verdachte een jerrycan met benzine stond. [medeverdachte 2] verklaart dat bij verdachte thuis is besproken dat er iemand in het chalet van [medeverdachte 3] lag, en dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met de oplossing kwamen dat de brand er in moest. Verdachte had benzine in zijn schuur staan en die kon meegenomen worden, en de auto kon worden opgehaald bij het werk van verdachte.
Het hof acht als gezegd deze verklaringen betrouwbaar. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben ook zichzelf, in veel grotere mate dan verdachte, belast. In dat licht is er voor hen geen reden om de rol van verdachte groter te maken dan die in werkelijkheid was. Hun verklaringen ondersteunen elkaar en ze worden bovendien op meerdere punten ondersteund. Zo volgt uit de verklaring van [medeverdachte 3] dat er inderdaad gezegd is dat “de fik erin moest”, en dat het zou kunnen dat zij dit gezegd heeft. Verdachte heeft, hoewel hij dat later heeft tegengesproken, verklaard dat hij wist dat er een dode man in het chalet lag.
Uit het dossier blijkt ook dat er zoals door [medeverdachte 1] is verklaard voor een klein bedrag is getankt met de auto van verdachte. Voor dat tanken is weliswaar betaald met een pinpas, maar het gepinde bedrag komt ongeveer overeen met het bedrag dat hij volgens [medeverdachte 1] van verdachte heeft gekregen om te tanken.
Vidgen
Zoals hiervoor is vastgesteld, acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de rol van verdachte bij het tenlastegelegde betrouwbaar. Het hof dient thans te beoordelen of de verklaringen, zoals de raadsman heeft betoogd, op grond van de Vidgen-problematiek moeten worden uitgesloten van het bewijs. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Het overweegt daartoe als volgt.
Het hof overweegt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op grond van artikel 6 van het EVRM de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Het hof stelt vast dat de verdediging ten aanzien van de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om hen te ondervragen. De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of een bewezenverklaring in beslissende mate zou steunen op de verklaring van een getuige die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is.
Bijzonder in deze zaak is dat het gaat om de belastende verklaringen van twee medeverdachten, die zich bij de ondervraging door de verdediging op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Naar het oordeel van het hof verzet de Vidgen-jurisprudentie zich niet tegen het gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het betreft immers niet één, maar twee zelfstandige, belastende verklaringen, die elkaar over en weer ondersteunen en die, zoals hiervoor uiteengezet is, op meerdere punten worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De betrokkenheid van verdachte wordt daarnaast ondersteund door de verkeersgegevens, waaruit blijkt dat er op de bewuste dag veelvuldig telefonisch contact is tussen verdachte en [medeverdachte 3] , waaronder 14 keer tussen 19:30 uur en 21:41 uur, ook wanneer verdachte aan het werk is op de voetbalclub en de auto wordt opgehaald. Uit het dossier volgt ook dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met de auto van verdachte naar het chalet van [medeverdachte 3] zijn gereden, en de brand hebben gesticht met behulp van de jerrycan die zij uit het schuurtje van verdachte hebben gehaald. De auto is vervolgens weer teruggebracht.
Conclusie
Het hof stelt vast dat verdachte wist dat er een dode man in het chalet van [medeverdachte 3] lag, dat hij betrokken was bij het maken van het plan om brand te stichten en dat hij daarvoor zijn auto en een jerrycan met brandbare vloeistof ter beschikking heeft gesteld. Het hof acht de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen en zal verdachte daarom als gezegd vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Met zijn handelen heeft verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, te weten de medeplichtigheid aan de brandstichting en aan de poging tot het wegmaken van het lijk.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde brandstichting is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet vast is komen te staan dat door de brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Het hof zal verdachte daarom in zoverre vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair:
[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] in
of omstreeksde periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo
,althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,opzettelijk brand
heeft/hebben gesticht, hierin bestaande dat die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] en
/ofeen
of meerander
(en)opzettelijk brand hebben
/heeftgesticht in een woning (te weten een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp), in elk geval met
(een
)brandbare stof
(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen,
en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te weten de buren [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of voor de aldaar aanwezige een of meer kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,te duchten was, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van voornoemde woning en
/ofheeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine,
althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/ofbeschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] ;
2
subsidiair:
[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] en
/of zijn/haar/hun mededader
(s) en/of verdachtesvoorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te verbranden
, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, een brandbare stof (te weten benzine)
over/bij/in de omgeving van het stoffelijk overschot
heeft/hebben gesprenkeld
/gegooid/gebrachten
/of(vervolgens) die benzine/brandbare stof
heeft/hebben aangestoken danwel tot ontbranding
heeft/hebben gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest door opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, immers heeft hij, verdachte, zijn auto ter beschikking gesteld om die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] in de gelegenheid te stellen zich te verplaatsen naar/van de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] zich bevond (te weten in een chalet [nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [naam park] ), en
/ofheeft hij, verdachte, een jerrycan gevuld met benzine,
althans gevuld met een brandbare stof, klaar gezet en/ofbeschikbaar gesteld aan die [medeverdachte 1] en
/ofdie [medeverdachte 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging van zowel feit 1 als feit 2 de pleegdatum en de pleegplaats van de tenlastegelegde medeplichtigheidshandelingen ontbreken. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting duidelijk blijkt dat de medeplichtigheidshandelingen in dezelfde periode (13-14 maart 2014) in Nederland zijn gepleegd als de brandstichting, zal het hof hieraan geen consequenties verbinden. Het hof betrekt in zijn overwegingen hiertoe dat op geen enkel moment, niet in eerste aanleg en niet in hoger beroep, hier door de verdediging een punt van gemaakt is, terwijl het gaat om een gebrek dat bij een eventuele nieuwe behandeling van de zaak eenvoudig hersteld zou kunnen worden.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot een lijk verbranden met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er is sprake van eendaadse samenloop van deze twee feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden. De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze zaak op verdachte heeft gehad. Door de strafzaak is onder meer de relatie met de moeder van zijn zoontje gestrand. Ook was er uitgebreide media-aandacht voor verdachte. Verdachte heeft een blanco strafblad.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is medeplichtig geweest aan brandstichting met als doel daarmee een lijk weg te maken. Verdachte wist dat er een stoffelijk overschot van een man in het chalet van zijn zus lag en hij was betrokken bij het maken van het plan om dat chalet in brand te steken. Hij is bij de brandstichting behulpzaam geweest door zijn auto en brandstof ter beschikking te stellen. Het hof rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen de opsporing van een zeer ernstig strafbaar feit heeft tegengewerkt en bemoeilijkt. Ook heeft hij daarmee het leed dat de nabestaanden is aangedaan verder vergroot. Daarnaast kan brandstichting ernstig gevaar voor de omgeving opleveren en, zoals ook thans het geval was, leiden tot veel materiele schade.
Het hof houdt rekening met de aanzienlijke gevolgen die de strafzaak voor verdachte heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat door deze zaak zijn relatie is geëindigd, waardoor hij zijn zoontje heel weinig ziet. Hij heeft zijn eigen bedrijf moeten staken door de (media) aandacht voor de strafzaak. Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Hoewel de ernst van de feiten in beginsel een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt heeft het hof oog voor de wijze waarop verdachte bij de zaak betrokken is geraakt. Verdachte is door zijn zus voor een groot dilemma geplaatst. Hij heeft hierin vervolgens een enigszins tweeslachtige houding aangenomen: enerzijds heeft hij geweigerd haar actief te helpen, maar anderzijds heeft hij wel zijn auto en benzine beschikbaar gesteld en de andere kant op gekeken, wetend wat het plan was. Ter zitting van het hof heeft verdachte uitgelegd dat hij razend is dat zijn zus hem heeft betrokken bij haar problemen. Hij heeft het contact met haar verbroken.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat thans kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Redelijke termijn
Verdachte heeft op 12 december 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof doet uitspraak op 24 januari 2019. Daarmee is de redelijke termijn met ruim één maand overschreden. Het hof acht deze overschrijding, mede gelet op de complexiteit en omvang van deze zaak en de samenhang die de zaak van verdachte met die van de medeverdachten had, zo gering dat het daaraan geen consequenties zal verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.102,35. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 74,06. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 111,06.
De benadeelde partij heeft haar vordering heeft gehandhaafd voor zover deze ziet op de reiskosten in eerste aanleg – voor zover deze zijn toegewezen – en de reiskosten in hoger beroep. Daarbij begrijpt het hof dat de reiskosten in hoger beroep € 37,- bedragen. Voor het overige heeft de benadeelde partij de vordering in hoger beroep niet gehandhaafd.
Het hof acht de in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten. Voor wat betreft de hoogte van de in eerste aanleg gemaakte reiskosten sluit het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 1] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 222,-. Nu 1/4e deel daarvan € 55,50 bedraagt en de in hoger beroep gevorderde reiskosten € 37,- bedragen, zal het hof de reiskosten in hoger beroep in deze zaak tot de hoogte van het gevorderde bedrag toewijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 35,96.
De benadeelde partij heeft haar vordering voor zover deze ziet op de reiskosten in hoger beroep gehandhaafd. Daarbij begrijpt het hof dat de reiskosten in hoger beroep € 35,96 bedragen. Voor het overige heeft de benadeelde partij de vordering in hoger beroep niet gehandhaafd.
Het hof acht de in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 2] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 215,-. Nu 1/4e deel daarvan € 53,75 bedraagt en de in hoger beroep gevorderde reiskosten € 35,96,- bedragen, zal het hof de reiskosten in hoger beroep in deze zaak tot de hoogte van het gevorderde bedrag toewijzen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.068,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 63,55. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 101,13.
De benadeelde partij heeft haar vordering heeft gehandhaafd voor zover deze ziet op de reiskosten in eerste aanleg – voor zover deze zijn toegewezen – en de reiskosten in hoger beroep. Daarbij begrijpt het hof dat de reiskosten in hoger beroep € 37,58 bedragen. Voor het overige heeft de benadeelde partij de vordering in hoger beroep niet gehandhaafd.
Het hof acht de in eerste aanleg en in hoger beroep gevorderde reiskosten voor toewijzing vatbaar als proceskosten. Voor wat betreft de hoogte van de in eerste aanleg gemaakte reiskosten sluit het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het hof overweegt dat de exacte hoogte van de reiskosten in hoger beroep niet eenvoudig vast te stellen is. Er is sprake van meerdere verdachten en meerdere zittingsdagen, waarbij extra complicerend is dat niet steeds op elke zittingsdag de zaken tegen alle verdachten zijn behandeld.
Het hof zal de reiskosten daarom schatten en vervolgens verdelen over verdachte en de drie medeverdachten, waarbij het hof aan elke verdachte 1/4e deel toerekent.
Het hof schat aldus de door de benadeelde partij [benadeelde 3] in hoger beroep gemaakte reiskosten op € 225,-. Nu 1/4e deel daarvan € 56,25 bedraagt en de in hoger beroep gevorderde reiskosten € 37,58,- bedragen, zal het hof de reiskosten in hoger beroep in deze zaak tot de hoogte van het gevorderde bedrag toewijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 48, 55, 57, 63, 151 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 111,06 (honderdelf euro en zes cent).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 35,96 (vijfendertig euro en zesennegentig cent).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 101,13 (honderdéén euro en dertien cent).
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. C. Caminada en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T. Faber, griffier,
en op 24 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W. van Zuijlen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.