ECLI:NL:GHARL:2019:5890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.254.141
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging en zekerheidsstelling in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, hebben appellanten, bestaande uit een stichting en een andere partij, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 december 2018. In dat vonnis werd vastgesteld dat de appellanten onrechtmatig hadden gehandeld jegens de Gemeente Nijmegen door misbruik te maken van een derdengeldenrekening. De rechtbank had hen hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de gemeente had geleden en de proceskosten aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.712,-. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat de aanleiding vormde voor de appellanten om in hoger beroep te gaan.

In het hoger beroep vorderden de appellanten schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank, alsook een zekerheidsstelling. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de gemeente Nijmegen als geïntimeerde optrad. De gemeente maakte bezwaar tegen het verzoek om pleidooi van de appellanten, maar dit bezwaar werd afgewezen. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de gemeente haar verweer tegen de schorsing van de tenuitvoerlegging prijsgeeft, wat leidde tot de toewijzing van de primaire vordering tot schorsing.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol van 30 juli 2019 voor memorie van antwoord. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat de procedure voortgezet zal worden in de stand waarin deze zich bevindt. Het arrest is op 16 juli 2019 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.141
(zaaknummer rechtbank Gelderland, NL18.7022)
arrest van 16 juli 2019
in het incident in de zaak van
1. de stichting
[appellant 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten, tevens eisers in het incident,
in eerste aanleg: verweerders,
advocaat: mr. M.R. Lauxtermann,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Nijmegen,
zetelend te Nijmegen,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. F.J.P. Delissen.
Appellante sub 1 zal hierna de stichting, appellant sub 2 [appellant 2] en appellanten gezamenlijk zullen [appellanten] worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
13 december 2018 dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 januari 2019,
- de memorie van grieven tevens memorie van eis in het incident ex artikel 235 en 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met productie 1,
- de memorie van antwoord in het incident, met productie 1.
2.2
De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 21 mei 2019 voor fourneren in het incident. De gemeente heeft daarop de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en, op voorhand, bezwaar gemaakt tegen het aangekondigde verzoek om pleidooi van [appellanten] In reactie daarop hebben [appellanten] meegedeeld dat zij het verzoek om pleidooi handhaven. Het bezwaar van de gemeente is door de rolraadsheer afgewezen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 4 juni 2019 voor beraad partijen (uitlaten: schriftelijk of mondeling pleidooi). Op die roldatum hebben [appellanten] aan het hof meegedeeld mondeling te willen pleiten en de stukken gefourneerd. De gemeente heeft op die datum een akte genomen. Bij brief van 13 juni 2019 heeft de gemeente meegedeeld dat zij de op 4 juni 2019 door haar genomen akte intrekt. Bij brief van 14 juni 2019 hebben [appellanten] op de brief van de gemeente gereageerd en zich, kort gezegd, niet tegen de intrekking van de akte verzet. Op 18 juni 2019 hebben [appellanten] een antwoordakte genomen. Daarna heeft het hof arrest in het incident (op het griffiedossier) bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Bij vonnis van 13 december 2018 heeft de rechtbank Gelderland voor recht verklaard dat [appellanten] (1) onrechtmatig jegens de gemeente hebben gehandeld door misbruik te (laten) maken van de aan de stichting verbonden derdengeldenrekening en (2) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de gemeente als gevolg van deze onrechtmatige daden heeft geleden en zal lijden. De rechtbank heeft [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de gemeente begroot op € 1.712,-. Uitsluitend ten aanzien van de proceskostenveroordeling heeft de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Van dit vonnis zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen. [appellanten] hebben in dit incident gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2018 wordt geschorst op grond van artikel 351 Rv, dan wel dat op grond van artikel 235 Rv aan de tenuitvoerlegging de voorwaarde wordt verbonden dat zekerheid wordt gesteld op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2
De gemeente heeft bij akte van 4 juni 2019 het volgende meegedeeld: “
Onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat uw Hof niet (ten onrechte) oordeelt dat een zelfstandig belang bij pleidooi gelegen zou kunnen zijn in het (enkele) verkrijgen van een gemotiveerde beslissing in het incident, geeft de gemeente haar verweer tegen schorsing van dit deel van het dictum prijs, evenals haar verweer tegen een proceskostenveroordeling in dit incident.” Het hof begrijpt deze passage als een (voorwaardelijke) instemming met de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 13 december 2018 toegewezen proceskostenveroordeling. Wanneer eenmaal een processtuk – in dit geval een akte – is genomen, kan dat processtuk niet meer worden ingetrokken. De mededeling in de brief van de gemeente van 13 juni 2019 dat zij de akte van 4 juni 2019 intrekt wordt dan ook gepasseerd. Nu de gemeente zich blijkens de tekst van de akte niet verzet tegen toewijzing van de (primair) gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 13 december 2018, zal het hof die vordering toewijzen.
3.3
Gelet op het voorgaande komt het hof niet toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering tot zekerheidsstelling. Gelet op het oordeel dat de primaire vordering aanstonds toewijsbaar is, heeft [appellanten] geen belang meer bij het verzoek tot mondeling pleidooi in het incident. Daarom zal dat verzoek worden afgewezen.
3.4
Het hof houdt de beslissing over de kosten van het incident aan totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen.
3.5
De hoofdzaak is op 18 juni 2019 verwezen naar de rol van 30 juli 2019 voor memorie van antwoord. Deze beslissing blijft gehandhaafd. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 13 december 2018;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat in de hoofdzaak verder wordt geprocedeerd in de stand waarin deze zich bevindt (roldatum
30 juli 2019voor memorie van antwoord);
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H.L. Wattel en A.E.B. ter Heide, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.