Uitspraak
[appellante],
Univé,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
opstal, verzekerd bedrag € 871.337,- ;
inventaris, verzekerd bedrag € 300.000,-;
bedrijfsschade, verzekerd bedrag € 189.331,-;
elektronica, verzekerd bedrag € 15.000,-;
inboedel bestaande uit huisraad, verzekerd bedrag € 16.145,-.
7. Levering in natura
De maatschappij heeft het recht de schade te vergoeden door levering in natura.
[…]
Univé heeft zich in die procedure op het standpunt gesteld dat zij gelet op het in het Clausuleblad bedrijven in punt 27 onder 4 bepaalde (hierna: de clausule) niet gehouden was tot uitkering over te gaan omdat de elektrische installatie niet voldeed aan de NEN 1010-norm. [appellante] heeft betwist dat de elektrische installatie niet aan die norm voldeed en heeft bovendien aangevoerd dat de clausule destijds niet tussen partijen is overeengekomen, waarbij zij zich voorts op vernietiging van deze clausule heeft beroepen. De rechtbank heeft het beroep door [appellante] op vernietigbaarheid van de hiervoor bedoelde clausule in haar vonnis van 10 februari 2010 gehonoreerd. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat er dekking onder de polis is en dat Univé gehouden is de schade als gevolg van de brand te vergoeden. Tevens is Univé veroordeeld een voorschot van € 504.331,- vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente aan [appellante] te voldoen.
De door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat Univé jegens haar onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij het onderzoek niet binnen een redelijke termijn heeft afgerond en/of dat het onderzoek onzorgvuldig is, is afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de door [appellante] genoemde omstandigheden niet tot de vèrstrekkende conclusie kunnen leiden dat Univé onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld.
De schadeomvang ter zake van de opstal, inventaris/goederen elektronica en bijkomende kosten is bindend vastgesteld op een bedrag van € 806.639,- op basis van verkoop-/dagwaarde, te weten een bedrag van € 600.000,- ten aanzien van de opstal, een bedrag van
€ 162.000,- ten aanzien van de inventaris/goederen, een bedrag van € 15.000,- ten aanzien van elektronica en een bedrag van € 29.639,- ten aanzien van opruimingskosten.
[...]
Beschikbare informatie
In de brief van 21 september 2009 maakt de heer [C] melding van het feit dat volgens de informatie van de verzekerde in de jaren 2006, 2007 en 2008 sprake zou kunnen zijn van een reële indicatie van een minimale omzet van circa € 180.000,00 per jaar. Wij hebben de contra-expert ruim de gelegenheid gegeven dit aan te tonen waarbij geopperd is verloren gegane bankafschriften opnieuw te (laten) uitdraaien om zodoende inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de omzet. Tot op heden hebben wij inzake de omzet geen aanvullende informatie ontvangen en derhalve hebben wij onze berekeningen gebaseerd op de beschikbare aangiften omzetbelasting. De geprognosticeerde omzet voor het schadejaar ligt derhalve in lijn met de gerealiseerde omzet in het boekjaar 2007.
Besparingen:
€ 312.900,-
(v.w.b. de opstallen). In uw onderstaande motivering zien wij geen grond om van ons reglement af te wijken.
Voor inventaris geldt dat de vervangingswaarde uitgekeerd wordt, wanneer niet tot herinvestering (in nieuw bedrijf) overgegaan wordt. Indien hiervan sprake is za l de vastgestelde verkoopwaarde aan de orde zijn; indien wel een nieuw bedrijf opgestart wordt zal het bedrag als ver meld in de kolom herbouwwaarde, zijnde de verzekerde nieuwwaarde, aan de orde zijn.
€ 833.247,46 onder de polis uitgekeerd, waarbij de opruimingskosten van € 35.270,41 (inclusief de later te verrekenen btw) rechtstreeks aan het sloopbedrijf zijn betaald.
[appellante] heeft het aan haar uitgekeerde bedrag volledig besteed aan andere zaken dan aan herbouw.
Daarnaast heeft Bouwbedrijf Slomp, die een vordering van circa € 118.000,- op [appellante] heeft, beslag gelegd onder Univé.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- de schade dient te worden uitgekeerd op basis van herbouw/nieuwwaarde in plaats van op de verkoop/dagwaarde, zodat Univé [appellante] nog € 417.222,59 dient te voldoen;
- de bedrijfsschade is te laag begroot en moet worden vastgesteld op het verzekerde bedrag, zodat Univé ter zake aanvullend nog een bedrag van € 187.081,- dient te voldoen;
- de inboedelschade is niet begrepen in het door de arbiter bindend vastgestelde schadebedrag. Univé dient het verzekerde bedrag van € 16.145,- nog uit te keren.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
a. Het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland (Assen) te vernietigen en de vorderingen van [appellante] alsnog toe te wijzen;
Grief 1houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake is van een situatie die ertoe leidt dat een beroep op de strikte toepassing van de betalingstermijnen in artikel 24.5 van het Reglement naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [appellante] heeft aangevoerd dat zij veel kosten heeft moeten maken, terwijl zij als gevolg van de brand geen inkomsten meer had. Daardoor was het voor haar, toen eindelijk een voorschot werd verstrekt, niet meer mogelijk te starten met de herbouw en aan de polisvoorwaarden te voldoen. [appellante] is zich voortdurend blijven inspannen om tot een gewijzigde herbouw te komen. Nu de polisvoorwaarden niet voorzien in het tijdsaspect, moet Univé niet strikt vasthouden aan de polisvoorwaarden, maar eist de redelijkheid en billijkheid dat Univé [appellante] de kans biedt haar gedachte toekomst, zij het op kleinere schaal, vorm te geven. Door kleinere herbouw op een andere locatie toe te staan, dan wel [appellante] in staat te stellen een ander pand te kopen, wordt Univé niet op een andere wijze in haar vermogen geraakt dan wanneer zij een volledige uitkering tegen herbouwwaarde had moeten doen. [appellante] had immers de herbouwwaarde verzekerd en de door haar betaalde premies waren daarop afgestemd. Kortom, Univé is nog een aanvullende uitkering van € 417.222,59 aan [appellante] verschuldigd, aldus [appellante] .
kanhet bestuur van de maatschappij
op een met redenen omkleed verzoek van de verzekerde[cursivering door het hof] toestaan dat bij herbouw word afgeweken van de eisen van het herbouwen van een gebouw van overeenkomstige grootte, inrichting en bestemming, dan wel van de eis dat het beschadigde gebouw binnen de termijn van een jaar zal worden herbouwd.
Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [appellante] op enig moment een met redenen omkleed verzoek als bedoeld in genoemde bepaling heeft gedaan. Univé heeft benadrukt dat daarvan geen sprake is geweest. De raadsman van [appellante] heeft tijdens de comparitie in hoger beroep gesteld dat [appellante] impliciet een beroep heeft gedaan op de artikelen 24.3.3, 24.3.4 en 24.3.7 doordat zij Univé in het verleden diverse malen heeft verzocht om haar in staat te stellen op een andere wijze dan herbouw (aanschaf pand) haar leven weer op te bouwen, maar een dergelijk algemeen verzoek valt niet als een met redenen omkleed verzoek in de zin van artikel 24.3.4. aan te merken. Hetzelfde geldt voor het verzoek van [appellante] tijdens de comparitie in hoger beroep om haar alsnog haar in staat te stellen, al is het op kleiner schaal, tot herbouw van haar leven en dat van haar kinderen over te gaan.
heeft in de memorie van grieven melding gemaakt van de mogelijke ontwikkeling van een ECO-hotel in Meerstad, maar een uitgewerkt plan is niet overgelegd.
Ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep is dat plan ook niet meer ter sprake gebracht, maar heeft [appellante] aangegeven dat zij nu voornemens ‘De Tovenaarsberg’ te herbouwen op het terrein bij een woning die haar zoon in Wildervank heeft aangekocht.
heeft bij akte drie producties (36, 37 en 38) in het geding gebracht. Productie 36 is een offerte van een bedrag van € 2.544,789,59 inclusief btw voor de herbouw van het hotel ‘De Tovernaarsberg’ te Holsloot. Herbouw op die locatie is echter geen reële optie omdat de grond inmiddels executoriaal is verkocht. Dat herbouw van ‘De Tovernaarsberg’ te Wildervank mogelijk zou zijn, is ook niet aannemelijk gemaakt.
Vast staat dat [appellante] de volledige door haar ontvangen schade-uitkering van ruim achthonderdduizend euro aan andere zaken dan herbouw heeft besteed. Zij heeft geen inzage gegeven in de besteding van dat bedrag en zij heeft het hof daar desgevraagd tijdens de comparitie ook geen heldere uitleg over kunnen geven.
heeft bovendien een aanzienlijke schuldenlast. Volgens de brief van haar gemachtigde [D] van 30 september 2015 bedroeg de schuldenlast op die datum circa € 340.000,-. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat zij de huurachterstand van € 5.720,- inmiddels heeft voldaan, maar niet heeft afgelost op de overige schulden. WLU heeft een pandrecht op de schadepenningen en Bouwbedrijf Slomp heeft beslag onder Univé gelegd. Volgens [appellante] zijn de vorderingen van de alle schuldeisers – met uitzondering van die van bouwbedrijf Slomp – verjaard. Enige onderbouwing van die stelling ontbreekt.
miskent met haar vordering bovendien dat zij bij herbouw in kleinere vorm geen aanspraak kan maken op het volledige bedrag van de herbouwwaarde, omdat artikel 24.3.4 van het Reglement bepaalt dat het voordeel dat geacht wordt uit een afwijkende herbouw voort te vloeien, in mindering komt op de herbouwwaarde.
grief 2komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat haar vordering ter zake van bedrijfsschade als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen. [appellante] heeft dit onderdeel van haar vordering echter ook in hoger beroep niet van een deugdelijke onderbouwing voorzien. Zij heeft in de toelichting op de grief niet meer aangevoerd dan dat haar accountant verwacht dat de omzet over het jaar 2007 ongeveer € 197.000,- bedragen en dat [appellante] schat dat deze in 2008 wel zou zijn gestegen tot € 200.000,-.
Daarmee is niet onderbouwd dat sprake is van bedrijfsschade ter grootte van € 189.331,-. Ten laste van de omzet komen immers allerlei kosten en bij schade gaat het om de gemiste winst. Lengkeek heeft in opdracht van Univé op basis van de beschikbare financiële gegevens een begroting gemaakt van de bedrijfsschade. Hoewel [appellante] de uitkomst van die begroting onjuist acht, heeft ze die gespecificeerde begroting niet gemotiveerd betwist. Zij heeft niet aangegeven op welke onderdelen de begroting onjuist is.
Univé heeft gesteld dat de arbiter in een e-mail heeft laten weten dat de inboedelschade in genoemd bedrag is begrepen, maar heeft de betreffende e-mail niet in het geding gebracht.
Ook als de inboedelschade niet in genoemd bedrag is begrepen, kan dat echter niet leiden tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering van [appellante] . Univé heeft immers tenminste € 16.145,- méér dan € 806.639,- aan [appellante] uitgekeerd, namelijk in totaal € 833.247,46 en heeft voor zover nodig een beroep op verrekening gedaan. Dat beroep slaagt.
5.De slotsom
€ 9.356,-(2 punten x tarief VII, € 4.678,-)
6.De beslissing
16 juli 2019.