ECLI:NL:GHARL:2019:5830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.253.899
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel gezag en contactregeling in familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot herstel van gezag en een contactregeling tussen ouders en hun kinderen. De vader en de moeder, die gezamenlijk gezag hadden over hun kinderen, hebben in het verleden te maken gehad met een onveilige en onrustige thuissituatie. De kinderen zijn sinds 3 februari 2014 bij pleegouders geplaatst en hebben sindsdien begeleide omgang met hun ouders. De rechtbank Gelderland had eerder het verzoek van de ouders om hun gezag te herstellen afgewezen en hen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot thuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben in hoger beroep gevraagd om het gezag te herstellen en de kinderen weer bij hen te laten wonen.

Het hof heeft de situatie van de kinderen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het herstel van gezag niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben een stabiele en veilige omgeving bij de pleegouders en hebben geen stevige band met de ouders opgebouwd. De ouders hebben bovendien persoonlijke problematiek die hen belemmert in het bieden van een verantwoorde opvoeding. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd met betrekking tot het herstel van gezag en de thuisplaatsing, maar heeft wel de omgangsregeling aangepast. De ouders hebben nu recht op begeleide omgang met de kinderen op vrijdagmiddag, eens in de twee weken. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.899
(zaaknummer rechtbank Gelderland 341331)
beschikking van 16 juli 2019
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen “de vader”,
advocaat: tot 20 mei 2019 mr. C.W. Langereis te Arnhem,
en
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “de moeder”,
advocaat: aanvankelijk mr. C.W. Langereis, thans mr. A.E. Bakker te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Amsterdam, locatie Enschede,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
beiden wonende te [B] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 december 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 januari 2019;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Langereis van 20 mei 2019, waarin zij zich onttrekt als advocaat van de vader en de moeder;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 5 juni 2019 met producties, waaronder een V2 formulier waarmee mr. Bakker zich stelt voor de moeder;
- een brief van mr. Langereis van 5 juni 2019 met productie;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 6 juni 2019 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2019 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI zijn [D] en
[E] verschenen. Voorts zijn de pleegouders verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [A] (hierna: [de minderjarige1] ), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [A] (hierna: [de minderjarige2] ).
De vader en de moeder waren tot 24 februari 2016 gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen). Met ingang van 24 februari 2016 is de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: William Schrikker) voogd van de kinderen. Met ingang van 24 november 2017 is William Schrikker ontslagen van de voogdij over de kinderen en is de GI benoemd tot voogd van de kinderen.
3.2
De kinderen wonen sinds 3 februari 2014 bij de pleegouders. De moeder heeft begeleide omgang met de kinderen. De vader heeft sinds oktober/november 2018 samen met de moeder weer (begeleide) omgang met de kinderen.

4.Waar het nu over gaat

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de ouders hun gezag over de kinderen te herstellen afgewezen, de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot thuisplaatsing van de kinderen, de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De ouders vragen het hof om te bepalen dat zij met onmiddellijke ingang weer het gezag over de kinderen hebben en dat de kinderen weer thuis bij hen komen wonen, of dat er een concreet plan komt voor een gefaseerde terugplaatsing van de kinderen bij hen. Ook vragen zij het hof om te bepalen dat de huidige contactmomenten met de kinderen op de zaterdag plaatsvinden, indien mogelijk zonder gezinsvoogd, en de verweerders te veroordelen in de kosten die zij voor deze procedure hebben gemaakt.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De redenen van de beslissing

Gezag/thuisplaatsing5.1 In artikel 1:277, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter de ouder van wie het gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
5.2
Het hof vindt dat de vader en de moeder (hierna ook te noemen :de ouders) het gezag over de kinderen niet terug moeten krijgen. In de eerste plaats omdat dit niet in het belang van de kinderen is. De kinderen wonen nu al ruim vijf jaar bij de pleegouders. Het zijn kwetsbare kinderen die bij de ouders zijn opgegroeid in een situatie die voor hen onrustig, niet stabiel en niet veilig was. [de minderjarige1] heeft tijdens de laatste EMDR-sessie (dat is een therapie voor traumaverwerking) nog aangegeven dat hij dagelijks terugdenkt aan ruzies bij de ouders en [de minderjarige2] kan nog met paniek en angst reageren als zich iets onverwachts voordoet. De kinderen moeten niet weggehaald worden bij de pleegouders, op wie zij in de loop van de jaren hebben leren vertrouwen. Zij krijgen voldoende liefde en steun van de pleegouders om zichzelf op een gezonde manier te ontwikkelen en het zou niet goed voor de kinderen zijn wanneer zij de pleegouders in hun leven zouden moeten missen.
5.3
In de tweede plaats hebben de kinderen de afgelopen jaren geen stevige band met de ouders opgebouwd. De vader heeft lange tijd geen omgang met de kinderen gehad en met beide ouders vindt de omgang nog altijd begeleid plaats. Bij de ouders speelt verder de nodige persoonlijke problematiek, waardoor zij al heel lang niet in staat zijn de kinderen een verantwoorde verzorging en opvoeding, die de kinderen nodig hebben, te geven. De relatie van de ouders kenmerkt zich nog steeds door aantrekken en afstoten. Het is zorgelijk dat de ouders niet inzien dat de onrust in hun relatie ook voor onrust zorgt bij de kinderen. De ouders zijn kwetsbaar en laten regelmatig weerstand zien tegen hulpverlening.
5.4
Dat personen uit de omgeving van de ouders zich positief hebben uitgelaten over de ouders verandert het oordeel van het hof niet. De door de ouders aangeleverde informatie is onvoldoende om te twijfelen aan de mening van de raad over de opvoedkwaliteiten van de ouders. Het bewijsaanbod van de ouders is niet voldoende concreet en het hof zal dat dan ook afwijzen.
5.5
Het hof vindt ook dat de kinderen niet meer bij de ouders thuis kunnen komen wonen, maar dat zij bij de pleegouders moeten blijven. Daarvoor gelden dezelfde redenen als hiervoor. De ouders hebben gezegd niet te begrijpen waarom de kinderen (uit andere relaties) gewoon bij hen kunnen wonen, en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet. Het hof merkt hierover op dat ieder kind uniek is. Elk kind is geboren met een eigen persoonlijkheid en heeft een eigen levensgeschiedenis. Het hof kent de persoonlijkheid en de levensgeschiedenis van de andere kinderen niet. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geldt dat hun levensgeschiedenis en wat dat met hen heeft gedaan maakt dat zij niet meer bij de ouders kunnen wonen.
omgang
5.6
De ouders hebben op dit moment in de regel eens in de twee weken twee uur op de vrijdagmiddag begeleide omgang met de kinderen. Tijdens de omgang is de moeder volgens de GI positief aanwezig en de kinderen reageren goed op haar. In de samenwerking met de GI is de moeder open, eerlijk en positief. De moeder verstaat, aldus de GI, de kunst om de kinderen tijdens de omgang niet te laten merken dat zij ervoor strijdt hen bij haar thuis te laten opgroeien.
5.7
De samenwerking tussen de vader en de GI verloopt moeizamer. Vanwege zijn werk als vrachtwagenchauffeur lukt het de vader niet altijd om bij de bezoeken aan de kinderen aanwezig te zijn. Wanneer de vader niet bij een bezoek is, horen de pleegouders van de kinderen dat het leuk was, maar dat zij het jammer vonden dat de vader er niet bij was. De kinderen zijn volgens de pleegouders trots op de vader en zijn werk als vrachtwagenchauffeur. De vader heeft beloofd dat hij voortaan bij de bezoeken aan de kinderen zal zijn. Dat is volgens de pleegouders erg belangrijk voor de kinderen. Als zij ervan op aan kunnen dat de vader bij de bezoeken aanwezig zal zijn, dan kunnen zij de kinderen hier beter op voorbereiden. Als het de vader toch een keer vanwege zijn werk niet lukt bij een bezoek aan de kinderen aanwezig te zijn, zou het voor de kinderen goed zijn als hij dat zo snel mogelijk laat weten.
5.8
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zij een onderzoek hebben aangevraagd bij [F] om in beeld te krijgen hoe de kinderen de omgang met de ouders beleven. De GI vindt dit onderzoek nodig omdat de kinderen voor en na de omgang met de ouders spanning tonen. De GI zal [F] laten onderzoeken of er specifieke hulpverlening aan de kinderen nodig is òf dat op langere termijn de omgang aangepast moet worden. Nu de huidige begeleide omgang (sinds kort wat de vader betreft) goed lijkt te verlopen en het resultaat van het onderzoek van [F] nog maanden op zich zal laten wachten, vindt het hof het van belang dat de omgangsregeling zoals die nu in de praktijk wordt uitgevoerd wordt vastgesteld. Nu de omgang begeleid plaatsvindt is het begrijpelijk dat dit niet in het weekeinde, maar op een vrijdagmiddag plaatsvindt. Het hof vindt daarom dat er een goede reden is om de omgang niet op de zaterdag te laten plaatsvinden, zeker nu de vader heeft beloofd dat hij er voortaan bij zal zijn op de vrijdagmiddag. De ouders krijgen dus gedeeltelijk gelijk. Wanneer in de toekomst blijkt dat een aanpassing van de omgangsregeling nodig is, dan kan de GI de kinderrechter om een aanpassing vragen.
5.9
Op grond van wat hiervoor is overwogen, slagen de grieven gedeeltelijk. Het hof zal als volgt beslissen.
5.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu het een familierechtelijke zaak betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
18 december 2018, voor zover het verzoek van de vader en de moeder tot vaststelling van een omgangsregeling met de kinderen is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder begeleide omgang met [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [A] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [A] hebben op de vrijdagmiddag eens in de twee weken twee uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de in die beschikking gegeven beslissingen ten aanzien van het herstel van het gezag en de thuisplaatsing;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 16 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.