ECLI:NL:GHARL:2019:5823

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.251.547
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ouderschapsplan en omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van een zorgregeling voor een minderjarige, die door de ouders gezamenlijk is erkend. De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2010. In een eerder ouderschapsplan was afgesproken dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zou hebben. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had de minderjarige onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) voor een jaar, wat later is verlengd. De vader heeft in eerste aanleg verzocht om wijziging van het ouderschapsplan, wat door de rechtbank is toegewezen. De moeder is hiertegen in hoger beroep gegaan, met als doel de regeling te wijzigen zodat de minderjarige meer tijd bij haar doorbrengt.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de moeder moeite heeft met het bieden van structuur aan de minderjarige en dat er nog veel conflicten zijn tussen de ouders, wat negatieve gevolgen heeft voor de minderjarige. De GI heeft aangegeven dat de moeder begeleiding krijgt om haar vaardigheden te verbeteren, maar dat de omgang met de moeder op dit moment niet kan worden uitgebreid. Het hof heeft geconcludeerd dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de verzoeken van de moeder zijn afgewezen. De beslissing is genomen op 16 juli 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.251.547
(zaaknummer rechtbank Gelderland 338669)
beschikking van 16 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.E. Vaartjes-de Wit te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem.
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 december 2018;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- het verweerschrift van de vader;
- een journaalbericht van mr. R. Plieger, kantoorgenoot van mr. Vaartjes-de Wit, van 4 juni 2019 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is [B] verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [A] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
In het ouderschapsplan van 24 november 2014 zijn de ouders - voor zover hier van belang - overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en hebben zij een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken getroffen.
3.3
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft [de minderjarige] bij beschikking van 24 juli 2017 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling is verlengd tot 24 juli 2019.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 28 september 2018 heeft de rechtbank op verzoek van de vader het ouderschapsplan van 24 november 2014 ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd, bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben en als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [de minderjarige] om de week bij de moeder verblijft van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagavond 19.00 uur, de vakanties en feestdagen worden in overleg met de gezinsvoogd verdeeld, waarbij als uitgangspunt geldt dat [de minderjarige] de vakanties bij de vader zal verblijven en de feestdagen bij helfte worden gedeeld, en de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien uitsluitend op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking wat betreft de wijziging in het ouderschapsplan te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair te bepalen dat [de minderjarige] iedere vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur bij haar verblijft en dat de ouders in onderling overleg met de gezinsvoogd de vakanties en feestdagen bij helfte verdelen, en
subsidiair te bepalen dat [de minderjarige] iedere woensdag uit school tot 19.00 uur bij haar verblijft, alsmede een weekeinde in de veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur en dat de ouders in onderling overleg met de gezinsvoogd de vakanties en feestdagen bij helfte verdelen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De vader en de GI voeren verweer. Zij verzoeken het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof vindt dat de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader het beste is voor [de minderjarige] . De GI heeft gezegd dat zij, net als de moeder, wil dat de moeder [de minderjarige] in de toekomst vaker ziet. Er zijn voor het hof drie belangrijke redenen waarom dat nog niet kan.
5.2
De eerste reden is dat de moeder volgens de GI nog steeds moeite heeft met het bieden van structuur en het stellen van regels aan [de minderjarige] . [de minderjarige] kan door krachtig en dwingend te zijn het toch regelmatig voor elkaar krijgen dat hij zijn zin krijgt van de moeder. Om daar verbetering in te brengen is begeleiding voor de moeder vanuit [D] aangevraagd. Die begeleiding is op vrijdag 14 juni 2019 gestart. De begeleiding bespreekt vooraf de bezoeken van [de minderjarige] met de moeder, biedt structuur en komt op zaterdag tijdens het bezoek ongeveer een uur langs om als het nodig is te helpen. De resultaten van deze begeleiding moeten worden afgewacht.
5.3
De tweede reden is dat de vader en de moeder volgens de GI nog steeds veel ruzie met elkaar maken en daar heeft [de minderjarige] last van. [de minderjarige] hoort van de vader en de moeder heel verschillende verhalen. Hij raakt in die verhalen verstrikt en dat zorgt voor spanning en onrust bij hem. De speltherapie van [de minderjarige] bij [E] gaat goed, maar volgens de GI is ook vanuit [E] aan de telefoon verteld dat [E] zich zorgen maakt over de onrust bij [de minderjarige] . Volgens de GI gaan de vader en de moeder binnenkort met elkaar om de tafel zitten om ervoor te zorgen dat zij stoppen met ruzie maken. Het kost tijd om de samenwerking tussen de vader en de moeder te verbeteren. De raad heeft tegen de vader gezegd dat hij, of hij dat nu leuk vindt of niet, verplicht is met de moeder in gesprek te gaan in het belang van [de minderjarige] . Het hof is het eens met de raad. Als het de moeder lukt om het goed te vinden dat [de minderjarige] bij de vader woont, dan moet het de vader lukken om met de moeder op een rustige toon in gesprek te gaan over [de minderjarige] .
5.4
De derde reden is dat [de minderjarige] uitbreiding van de omgang met de moeder op dit moment niet aankan. Er is al geprobeerd de omgang uit te breiden. De moeder is als hulpouder bij een kookworkshop drie keer op woensdag een uur met [de minderjarige] op school geweest. De moeder deed dat volgens de juf van [de minderjarige] heel goed. Het was [de minderjarige] die dit niet aankon. Het is begrijpelijk dat [de minderjarige] zo’n nieuwe situatie moeilijk vindt. Hij woont pas sinds oktober 2018 bij de vader en dat alleen al is een grote verandering voor hem geweest.
5.5
Het hof zal dan ook beslissen dat er geen uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] komt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2018, voor zover het de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft;
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 16 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.