ECLI:NL:GHARL:2019:5819

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
200.247.718
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, die in 2009 zijn gehuwd en op 25 oktober 2018 zijn gescheiden. De man heeft op 15 maart 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 13 juli 2018 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is geregeld. De vrouw is in hoger beroep gekomen met vijf grieven, terwijl de man in incidenteel hoger beroep is gegaan met drie grieven. De vrouw verzoekt onder andere om een wijziging van de zorgregeling en om een verklaring voor recht met betrekking tot de waarde van aandelen in een onderneming. De man verzoekt om een aanpassing van de zorgregeling en om betaling van bedragen die hij heeft voorgeschoten voor belastingaanslagen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man beoordeeld en heeft in zijn uitspraak de bestreden beschikking van de rechtbank gedeeltelijk bekrachtigd. Het hof heeft de vakantiefoto’s aan de vrouw toegewezen en de man veroordeeld om deze binnen 14 dagen af te geven. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.247.718 & 200.247.720
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, 435255 & 441641)
beschikking van 16 juli 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. van de Burgwal te Baarn,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.L. Olthoff te Bussum, gemeente Gooise Meren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 13 juli 2018 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 oktober 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep en wijziging van eis, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens wijziging van eis, met producties;
- een journaalbericht van mr. Olthoff van 26 april 2019, houdende een aanvullend beroepschrift houdende een aanvulling van eis, met producties;
- een journaalbericht van mr. Van de Burgwal van 29 april 2019, houdende wijziging van eis, met producties;
- een journaalbericht van mr. Olthoff van 6 mei 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 mei 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2009 te [plaats ] gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.2
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Uit het huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [plaats ] ,
- [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [plaats ] ,
- [kind 3] (hierna: [kind 3] ), op [geboortedatum] 2013 te [plaats ] .
3.4
De man heeft op 15 maart 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Verder heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – bepaald
- dat de regeling, zoals tussen partijen is overeengekomen in het ouderschapsplan, deel
uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking,
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, aldus dat de kinderen de
ene week van maandag 14:30 uur tot woensdag 8:30 uur en de andere week van vrijdag 18:00 uur tot woensdag 8:30 uur bij de man verblijven en de overige dagen bij de vrouw,
- dat als datum voor het doorgeven van de zomervakantie 15 januari van datzelfde jaar
heeft te gelden,
- dat de vakanties zoals opgenomen in het ouderschapsplan aanvangen op maandag om
8:30 uur en aflopen op maandagen om 8:30 uur,
En heeft zij de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap gelast en bepaald dat:
- de rekeningen bij de Rabobank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 1] en
rekeningnummer [bankrekeningnummer 2] op naam van de man aan hem worden toegedeeld,
- de bankrekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 3] en zowel de
betaal- als de spaarrekening bij de ING Bank met rekeningnummer [bankrekeningnummer 4] op naam van de vrouw aan haar worden toegedeeld,
- de overige rekeningen van de man aan hem worden toegedeeld en de overige
rekeningen van de vrouw aan haar,
- partijen elkaar binnen 14 dagen na datum van de echtscheidingsbeschikking
over en weer inzage dienen te verstrekken in de saldi op de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende bankrekeningen op de peildatum (15 maart 2017) en die saldi, indien sprake is van een creditstand, bij helfte dienen te verdelen,
- partijen uit de door hen opgestelde lijst een onafhankelijke deskundige
benoemen die de waarde van de aandelen van [bedrijf 1] B.V. zal bepalen per peildatum, waarbij de kosten van een dergelijk onderzoek door partijen bij helfte zullen worden gedragen, en dat na deze waardebepaling de aandelen worden toegedeeld aan de man onder de verplichting de helft van die waarde aan de vrouw te vergoeden,
- aan ieder van partijen toekomt de helft van de te ontvangen teruggaven
inkomstenbelasting die betrekking hebben op de jaren tot de peildatum.
Tot slot heeft de rechtbank de beslissing, behoudens de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.6
Het huwelijk van partijen is op 25 oktober 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de zorgregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in geschil. Ook is in geschil de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 15 maart 2017 is ontbonden door indiening door de man van een verzoek tot echtscheiding. Specifiek ziet het geschil op de aandelen van de onderneming (de waarde van [bedrijf 2] B.V.), de verdeling van de auto’s en de vergoeding daarvan, de roerende zaken (bedje van de ouders van de vrouw (geleend), kinderfoto’s, vakantiefoto’s Afrika en Brazilië, ademapparaat bestemd voor duiken), de spaarrekeningen van de kinderen en de fiscale aanslagen.
4.2
De verzoeken van partijen strekken ertoe dat het hof de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, alsook (deels) de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vaststelt, alsmede te beslissen op de verzochte verklaring voor recht.
4.3
De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt dat het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. de volgende zorgregeling zal vaststellen: de kinderen verblijven de ene week van maandag 8:30 uur tot woensdag 8:30 uur en de andere week van vrijdag 18:00 tot woensdag 8:30 uur bij de man en de overige dagen bij de vrouw,
II. voor recht zal verklaren dat de waarde van [bedrijf 2] B.V. moet worden betrokken bij de waardering van de aandelen van [bedrijf 1] B.V.,
III. de man zal veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 10.325,-, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de man in gebreke blijft, te rekenen vanaf datum verzoekschrift hoger beroep tot aan de datum van voldoening;
IV. de volgende goederen zal toedelen aan de vrouw en de man zal veroordelen tot afgifte binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking, van
 het bedje van de ouders van de vrouw dat partijen van de ouders van de vrouw hebben
geleend,
  • de kinderfoto’s,
  • de vakantiefoto’s Afrika en Brazilië,
  • het ademapparaat bestemd voor duiken.
V. de man zal veroordelen tot betaling aan de vrouw van het bedrag van € 900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de man in gebreke blijft, te rekenen vanaf datum verzoekschrift hoger beroep tot aan de datum van voldoening, uit hoofde van overbedeling van de inboedel.
4.4
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van rechtsoverweging 4.4. en 4.5. zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bepalen dat:
a. als datum voor het doorgeven van de zomervakanties 31 december van het jaar voorafgaand aan de zomervakantie is;
b. de vakanties aanvangen op vrijdag om 18:00 uur en aflopen op vrijdagen om 18:00 uur;
c. partijen gehouden zijn gezamenlijk het beheer van de kinderspaarrekeningen te voeren en zij binnen een maand na de in deze te wijzen beschikking dit gezamenlijk beheer bij de bank zullen effectueren.
d. de vrouw zal veroordelen binnen 14 dagen na de in deze te wijzen beschikking een bedrag van € 12.022,50 aan hem te voldoen ter zake van de door hem betaalde IB aanslagen 2015 en 2016 en de bijdrage ZVW 2015.
Kosten rechtens.
4.5
De vrouw voert verweer en heeft tevens bij verweerschrift op het incidenteel hoger beroep haar verzoek vermeerderd, in die zin dat zij verzoekt dat het hof:
VI. de man zal veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 6.982,50, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de man in gebreke blijft, te rekenen vanaf datum verzoekschrift hoger beroep tot aan de datum van voldoening, uit hoofde van de overbedeling van de aandelen [bedrijf 1] B.V.;
VII. de man zal veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 7.748,80, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover de man in gebreke blijft, te rekenen vanaf datum verzoekschrift hoger beroep tot aan de datum van voldoening uit hoofde van de door de vrouw betaalde gemeenschapsschulden.
aanvullende verzoeken/vermeerderingsverzoeken
4.6
De vrouw heeft in haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en daarna bij akte van 26 april 2019 haar verzoeken aangevuld en gewijzigd. De man heeft bij journaalbericht van 26 april 2019 hetzelfde gedaan. Op de zitting is aan de orde geweest of partijen beiden instemmen met de aldus gewijzigde verzoeken. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het verzoek van de vrouw. De instemming van de vrouw om over de door beide partijen gewijzigde verzoeken te oordelen beschouwt het hof in het licht daarvan niet als ondubbelzinnig omdat de vrouw verwachtte dat de man ook zou instemmen met haar vermeerdering van haar verzoek. Dat betekent dat er geen sprake is van een uitzondering op de in beginsel strakke regel van artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv). Het aanvoeren van grieven en het veranderen van eis/verzoek, anders dan een vermindering, is daarna in beginsel niet meer mogelijk. Het hof zal, nu geen sprake is van ondubbelzinnige instemming, zijn oordeel geven op de oorspronkelijke, bij beroepschrift en verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, geformuleerde verzoeken.

5.De motivering van de beslissing

zorgregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1
Ieder van partijen heeft de grieven die zien op de zorgregeling/verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ingetrokken. Grief 1 van de vrouw en grieven 1 en 2 van de man behoeven dan ook geen bespreking meer.
verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
peildata
5.2
Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 15 maart 2017 is door geen van partijen een grief geformuleerd. Voormelde datum is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Die datum geldt naar het oordeel van de rechtbank als peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap. Voor de waardering gaat de rechtbank uit van datum feitelijke verdeling. Het hof zal bij de beoordeling van deze datum uitgaan.
aandelen onderneming
5.3
De vrouw heeft haar grief ter zake van de waardering van de onderneming ingetrokken. Haar tweede grief behoeft dan ook geen bespreking meer.
auto’s
5.4
In haar grieven 3 en 4 stelt dat vrouw dat partijen op de peildatum over drie auto’s beschikten. De [auto 1] en de [auto 2] zijn bij de man gebleven en de [auto 3] bij de vrouw, zodat de eerste twee aan de man moeten worden toegedeeld en de [auto 3] aan de vrouw. De man is uit hoofde van deze verdeling overbedeeld en moet aan de vrouw
€ 10.325,- voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De man heeft verweer gevoerd.
5.5
Naar het oordeel van het hof maakte de [auto 2] op de peildatum geen deel uit van de gemeenschap. De man heeft zijn stelling onderbouwd met het overleggen van registratiegegevens en daarnaast onweersproken gesteld dat hij ook niet voor de auto heeft betaald. De vrouw heeft niet aangevoerd dat de auto met gelden van de gemeenschap is betaald. Het hof ziet geen aanleiding om in het kader van de verdeling van de gemeenschap een waarde aan de auto toe te rekenen. Voor wat betreft de [auto 1] en de [auto 3] is niet de verdeling in geschil maar wel de waarde van deze auto’s. Het hof kan de vrouw wel volgen in haar stelling dat het hanteren van een andere peildatum tot een andere waarde van de auto’s leidt, maar niet dat dit dient te leiden tot een vergoeding aan haar vanwege overbedeling van de man. Zeker nu partijen er beiden blijkbaar vanuit gaan dat in de verrekening van de waarde van de auto’s ook de voor de aanschaf van de [auto 1] aangegane lening is begrepen, die op de peildatum nog € 11.025,- bedroeg, kunnen de grieven 3 en 4 van de vrouw naar het oordeel van hof niet slagen.
roerende zaken
5.6
Op de mondelinge behandeling hebben partijen afspraken gemaakt over het geleende bedje van de ouders van de vrouw, de kinderfoto’s, de vakantiefoto’s van Afrika en Brazilië en het duikapparaat. De man heeft toegezegd om de fotoboeken van Afrika en Brazilië bij de eerste gelegenheid van omgang met de kinderen aan de vrouw te overhandigen en het kinderbedje van de ouders van de vrouw kan door haar ouders worden opgehaald. Voor wat betreft de kinderfoto’s heeft de man toegezegd dat hij een kopie voor de vrouw zal maken op een harde schijf en dat hij deze aan de vrouw geeft en voor het geval er nog foto’s ontbreken wordt de vrouw door de man in de gelegenheid gesteld tot het maken van kopieën van de originele exemplaren. Door de vrouw is haar verzoek om afgifte van het duikapparaat niet gehandhaafd. Het eerste deel van grief 5 behoeft daarmee geen behandeling meer.
5.7
Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 900,- uit hoofde van overbedeling van de inboedel zal het hof afwijzen. De vrouw stelt dat partijen in mediation hebben afgesproken dat de man het witgoed (wasmachine, droger, vriezer, koelkast) zou behouden en dat hij de vrouw daarvoor € 900,- zou betalen. De man heeft betwist dat deze afspraak nog steeds geldt, nu volgens hem de vrouw nagenoeg de gehele inboedel en ook de vriezer en de koelkast heeft meegenomen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet aangetoond dat de tussen partijen in mediation gemaakte afspraak nog steeds geldt. Grief 5 faalt in zoverre dat van de verzochte afgifte aan een van partijen van de verschillende inboedelzaken, behoudens de vakantiefotoboeken, geen sprake is en ook is er geen aanleiding voor betaling van een vergoeding van € 900,-. De ter zitting gemaakte afspraak met betrekking tot het kinderbedje ziet op afgifte aan een derde in plaats van aan één van partijen, zodat ook op dat onderdeel de grief niet kan slagen. De beslissing tot afgifte beperkt zich tot de vakantiefoto’s van Afrika en Brazilië. In zoverre slaagt de vijfde grief.
spaarrekeningen van de kinderen
5.8
Ter zake van de spaarrekeningen van de kinderen stelt het hof voorop dat vaststaat dat deze bankrekeningen niet tot de ontbonden gemeenschap behoren en daarom niet in de verdeling kunnen worden betrokken. Geschillen tussen de ouders ter zake van de uitvoering van het gezamenlijk bewind dat zij als ouders met gezamenlijk gezag van rechtswege hebben over het vermogen van hun kind dienen te worden voorgelegd aan de kantonrechter (artikel 1:253i lid 1 en 2 in verbinding met 1:253a BW). Het hof zal daarom deze grief niet inhoudelijk bespreken. Het vorenstaande laat onverlet de mogelijkheid van partijen om over de spaarrekeningen van de kinderen in onderling overleg afspraken te maken, hetgeen zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ook hebben gedaan. Partijen zijn overeengekomen dat het in het belang van hun kinderen is dat zij die specifieke handelingen verrichten die maken dat over saldo van de rekeningen van de kinderen alleen in onderling overleg mag worden beschikt.
aanslagen IB 2015, 2016 en de bijdrage ZVW 2015
5.9
De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de te wijzen beschikking een bedrag van € 12.022,50 aan hem te voldoen ter zake van de door hem betaalde IB aanslagen 2015 en 2016 en de bijdrage ZVW 2015. Ter toelichting op zijn verzoek stelt hij dat de aanslagen IB ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg nog niet vaststonden. Inmiddels is dat wel het geval. De aanslag over 2015 bedraagt € 9.346,- en die over 2016 € 12.514,-. De aanslag ZVW 2015 bedraagt € 2.185,-. Ook over 2017 zal zij nog de helft van de aanslag aan hem dienen te voldoen. De man zal de betalingsbewijzen ten aanzien van de genoemde aanslagen nog in het geding brengen.
De vrouw voert verweer. Zij betwist dat de man de volledige aanslagen al heeft voldaan en dat deze na de peildatum zijn voldaan. De man heeft niets ingebracht waaruit blijkt dat hij deze vorderingen reeds volledig en na 15 maart 2017 zou hebben voldaan. Zou de man, anders dan de vrouw meent, wel degelijk deze vorderingen hebben voldaan, dan geldt dat de vrouw de vordering van de man wenst te verrekenen met de vorderingen die zij op de man heeft.
5.1
Het Hof overweegt als volgt. Tegenover het gemotiveerde verweer van de vrouw toont de man niet aan hoe hoog de schulden met betrekking tot de verschillende aanslagen op de peildatum nog waren en welke bedragen op welke momenten door hem zijn voldaan, zodat het hof de omvang van zijn regresvordering niet kan vaststellen. Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank in stand laten. Indien partijen over en weer menen dat er nog het een en ander aan schulden te verrekenen valt (hetgeen ook de vrouw heeft aangevoerd in haar vermeerderingsverzoeken die, zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 4.6, niet aan het oordeel van het hof voorliggen), dienen zij elkaar over en weer inzage te verstrekken in de hoogte van de schulden met betrekking tot de verschillende aanslagen/schulden, wat daarvan is betaald, wanneer en door wie zodat zij deze met inachtneming van hun onderlinge draagplicht bij helfte met elkaar kunnen afrekenen. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 5 voor zover deze betrekking heeft op de toedeling en de afgifte van de vakantiefoto’s Afrika en Brazilië aan de vrouw en falen de grieven voor het overige. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in het incidenteel hoger beroep
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen hoeft grief 3 geen bespreking. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
6.3
Het hof zal zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder meer de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en voor het overige opnieuw beschikkende:
deelt de vakantiefoto’s Afrika en Brazilië aan de vrouw toe en veroordeelt de man om uiterlijk binnen 14 dagen na heden de foto’s aan de vrouw af te geven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en H. Phaff, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 16 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.