In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om een omgangsregeling, maar dit verzoek was afgewezen. De rechtbank had in eerdere beschikkingen, waaronder die van 22 november 2016 en 16 oktober 2018, vastgesteld dat er ernstige bezwaren waren tegen omgang, onder andere vanwege het ongeremde gedrag van de vader en de traumaverwerking van de moeder. Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de vader en de moeder in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook advies uitgebracht, waarbij werd geconcludeerd dat omgang met de vader niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de mening van [de minderjarige1], die inmiddels twaalf jaar is, zwaar laten meewegen, aangezien hij herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact met de vader te willen. Het hof heeft vastgesteld dat gedwongen omgang voor [de minderjarige1] averechts zou werken en dat de vader onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen aandeel in de ontstane situatie. De vader heeft geen bewijs geleverd dat zijn emotionele reacties niet negatief zouden uitwerken op de kinderen. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.