ECLI:NL:GHARL:2019:5761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
21-005827-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asbestverontreiniging en aansprakelijkheid van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk in de lucht brengen van asbest en asbestvezels in een voormalige steenfabriek, wat gevaar voor de openbare gezondheid met zich meebracht. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 28 juni 2019, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren hebben gebracht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte als ambtenaar een rechtsplicht had om te voorkomen dat mensen in besmette ruimtes zouden komen, maar het hof oordeelde dat deze rechtsplicht niet voldoende was onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet feitelijk verantwoordelijk was voor de toegang van personen tot de steenfabriek en dat er geen bewijs was dat hij asbest in de lucht had gebracht. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als subsidiaire tenlastelegging. De beslissing van het hof is gebaseerd op de afwezigheid van bewijs dat de verdachte de hem verweten gedragingen had verricht, en het hof concludeerde dat er geen gevaar voor de openbare gezondheid was aangetoond.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005827-16
Uitspraak d.d.: 12 juli 2019
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 oktober 2016 met parketnummer 05-982005-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.V.A. Brouwer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Primairhij in of omstreeks de periode van september 2011 tot en met 2 november 2011, in de gemeente [gemeente] , in de (voormalige) steenfabriek aan de [straat] te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bezoekers en/of andere personen te duchten was,
immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
-
toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat op 2 november 2011 een manifestatie, te weten de [manifestatie] , werd gehouden in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam)oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord),
bij welke gelegenheid asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen, waardoor bezoekers van die manifestatie en/of andere personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker) - en/of
-
toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat in de periode van september 2011 tot en met 1 november 2011 meerdere personen (onder meer voor het uitvoeren van werkzaamheden) zich in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam)oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord) hebben bevonden,
bij welke gelegenheid/gelegenheden asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen, waardoor die personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker);
Subsidiairhet aan zijn, verdachtes en/of zijn, verdachtes mededader(s) schuld, althans aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat in of omstreeks de periode van september 2011 tot en met 2 november 2011, in de gemeente [gemeente] , in de (voormalige) steenfabriek aan de [straat] te [plaats] , wederrechtelijk (een) stof(fen), te weten asbest en/of asbestvezels, op en/of in de bodem en/of in de lucht werd(en) gebracht,
terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor bezoekers en/of andere personen te duchten was,
immers heeft (hebben) hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
-
toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat op 2 november 2011 een manifestatie, te weten de [manifestatie] , werd gehouden in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord),
bij welke gelegenheid asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen, waardoor bezoekers van die manifestatie en/of andere personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker) - en/of
-
toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd dat in de periode van september 2011 tot en met 1 november 2011 meerdere personen (onder meer voor het uitvoeren van werkzaamheden)zich in een of meer ruimten (te weten in of nabij de (vlam) oven(ruimte)) in die (voormalige) steenfabriek, waarin zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden (beschadigd asbestkoord) hebben bevonden,
bij welke bij welke gelegenheid/gelegenheden asbest en/of asbestvezels in de lucht vrij is/zijn gekomen, althans in de lucht vrij kon/konden komen, waardoor die personen in die ruimte(n) werden en/of konden worden blootgesteld aan asbest en/of asbestvezels,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buikvlies- en longvlieskanker).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ambtshalve beoordeling van de geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft het hof desgevraagd te kennen gegeven geen beroep te (willen) doen op de nietigheid van de dagvaarding in verband met de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering stelt. Het hof ziet mede tegen de achtergrond van de uitleg die aan de tenlastelegging moet worden gegeven reden ambtshalve op deze kwestie in te gaan.
Aan verdachte is tenlastegelegd overtreding van artikel 173a, subsidiair 173b, van het Wetboek van Strafrecht, in die zin dat verdachte asbest(vezels) in de lucht heeft gebracht en/of heeft doen of laten brengen, door middel van het toelaten, althans niet voorkomen of verhinderen dat personen zich hebben bevonden in ruimten van de steenfabriek waar zich in slechte staat verkerende asbesthoudende toepassingen bevonden, waardoor asbest(vezels) in de lucht zijn gekomen.
Gelet op de gekozen bewoordingen, te weten - kort gezegd en zakelijk weergegeven - ‘het in de lucht brengen van asbest door het toelaten, niet voorkomen of verhinderen van de aanwezigheid van personen’, is de tenlastelegging naar het oordeel van het hof op het eerste gezicht niet helder. Het hof begrijpt - met de advocaat-generaal en de verdediging - de tenlastelegging echter zo dat bedoeld is te zeggen dat door de aanwezigheid van personen in de ruimtes van de steenfabriek er - door middel van ‘opwerveling’ - asbest(vezels) in de lucht zijn gekomen omdat in die ruimtes reeds asbest aanwezig was. Zo gelezen, voldoet de tenlastelegging in dit opzicht aan de gestelde eisen.
Verdachte wordt daarbij (onder meer) verweten dat hij heeft toegelaten/niet heeft voorkomen of verhinderd dat personen zich in ruimtes van de steenfabriek hebben bevonden. Zoals van de kant van de verdediging heeft opgemerkt, zou dit bij letterlijke lezing op iedereen van toepassing zijn. Een zinvolle uitleg van de tenlastelegging brengt daarom mee dat de tenlastelegging ziet op een toelaten waar verhindering door verdachte geboden was, maar door hem werd nagelaten. Met andere woorden: het hof leest in de in de tenlastelegging gebruikte termen een rechtsplicht welke met het ‘toelaten’, respectievelijk ‘niet voorkomen of verhinderen’ niet is nagekomen. Tegen deze achtergrond en nu zowel de advocaat-generaal als de verdediging heeft aangegeven dat het hun duidelijk is tegen welke verdenking verdachte zich moet verdedigen en de verdediging op dit punt (bewust) geen verweer heeft gevoerd, ziet het hof geen reden de tenlastelegging op dit punt nietig te verklaren. Het hof leest in dit concrete geval de hiervoor genoemde rechtsplicht in de tenlastelegging in en oordeelt in de gegeven context dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan in ieder geval om de volgende reden behoort te worden vrijgesproken.
Vaststaat dat verdachte niet die personen (feitelijk) heeft toegelaten in de ruimtes van de steenfabriek. De vraag die voorligt is of verdachte asbest(vezels) in de lucht heeft gebracht door toe te laten dan wel niet te voorkomen of verhinderen dat personen zich hebben bevonden in de ruimtes waarin asbest aanwezig was, waardoor - door middel van ‘opwerveling’ - deze asbest in de lucht werd gebracht, terwijl op verdachte een rechtsplicht rustte op grond waarvan van hem gevergd mocht worden dat hij een en ander niet had moeten toelaten, althans hij een en ander had moeten voorkomen of verhinderen.
De officier van justitie is in haar requisitoir niet ingegaan op de basis en inhoud van de rechtsplicht die op verdachte zou rusten. De advocaat-generaal heeft verwezen naar het vonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen:
“Verdachte was tijdens de ten laste gelegde periode werkzaam als ambtenaar bij [dienst] . Hij vervulde ten aanzien van [bedrijf 1] een centrale rol en kende het hele dossier. Naar het oordeel van de rechtbank brengen zijn functie en zijn kennis de rechtsplicht tot ingrijpen mee. Met de kennis die hij al vanaf 23 september 2011 had over de vermoedelijke asbestbesmetting had hij kunnen en moeten voorkomen dat mensen (de besmette gedeelten van) het fabrieksgebouw van [bedrijf 1] zouden betreden. Dit heeft hij nagelaten”.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat verdachte geen beheerder was, dat hij ook niet belast was met de dagelijkse gang van zaken en er geen sprake was van een op verdachte rustende rechtsplicht, zoals bedoeld door de rechtbank.
Het hof oordeelt als volgt. De voormalige steenfabriek [bedrijf 1] is aangeworven door [bureau] . Vervolgens werd het beheer daarvan uitgevoerd door de [dienst] ( [dienst] ). Verdachte was ten tijde van de tenlastegelegde periode werkzaam als ambtenaar bij [dienst] . Hij maakte deel uit van het projectteam onder leiding van de provincie voor de ontwikkeling van [bedrijf 1] . Als zodanig heeft hij een aantal activiteiten verricht die betrekking hadden op [bedrijf 1] , onder meer in het contact met [medeverdachte] en met (andere) functionarissen van de [dienst] en de provincie. Evenals een aantal andere functionarissen was hij op de hoogte van een verdenking van mogelijke asbestbesmetting in [bedrijf 1] en van de maatregelen die [bedrijf 2] had genomen om de te voorkomen dat de plaatsen in [bedrijf 1] werden betreden waar daarvan sprake kon zijn.
Aan de wet noch aan een andere bron valt naar het oordeel van het hof echter een rechtsplicht voor verdachte te ontlenen om in dit geval de (algemene) toegang tot [bedrijf 1] of ruimtes daarvan te voorkomen in de in de tenlastelegging bedoelde periode. Het hof stelt vast dat niet alleen een regeling van het (tijdelijke) beheer van goederen door het [bureau] en de [dienst] - waarop artikel 29, tweede lid, van de Wet agrarisch grondverkeer doelt - maar ook algemene instructies van het [bureau] en de leiding van de [dienst] voor het tijdelijke, dagelijkse beheer van [bedrijf 1] ontbraken. Welke persoon of functionaris wat deed in verband met kwesties die te maken hadden met het tijdelijk beheer van [bedrijf 1] (onder meer feitelijk toegang verlenen tot het perceel, beslissen over te houden evenementen, contact met andere personen en functionarissen, leidinggevende en tekenbevoegde functionarissen) was kennelijk iets wat op basis van de omstandigheden in feite per onderdeel ad hoc was bepaald, bleek of zo uitkwam. Het is niet komen vast te staan dat verdachte in zijn functie was belast met het beheer van [bedrijf 1] - laat staan als enige functionaris - en dat het tot zijn taak behoorde om ervoor te zorgen dat personen geen toegang konden krijgen tot [bedrijf 1] of enig onderdeel daarvan. De leider van de projectgroep, [betrokkene] , tegenover de rechter-commissaris onder meer verklaard dat de projectgroep geen taak had in het dagelijkse beheer van [bedrijf 1] . Op grond van de enkele omstandigheid dat verdachte wellicht vaker dan andere functionarissen die ook van de situatie op de hoogte waren– onder wie leidinggevende en tekenbevoegde functionarissen - contact heeft gehad met anderen in verband met punten die kunnen worden beschouwd als onderdelen van het beheer van [bedrijf 1] , kan niet worden gesproken van een bijzondere positie van of situatie voor verdachte op basis waarvan voor hem een rechtsplicht bestond ervoor te zorgen dat de in de tenlastelegging bedoelde personen niet werden toegelaten dan wel te voorkomen dat zij daar aanwezig waren. Daarbij merkt het hof nog op dat in ieder geval ook niet is komen vast te staan dat het erom zou gaan de algehele toegang tot [bedrijf 1] en niet alleen tot de mogelijk besmette ruimtes te voorkomen.
Dat betekent dat verdachte zowel van het primair als subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken nu in ieder geval en in het bijzonder niet bewezen is: ‘dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), heeft (hebben) toegelaten, althans niet voorkomen of verhinderd’ dat er - kort gezegd - personen aanwezig waren.
Het hof merkt - in het bijzonder op grond van de door de verdediging overgelegde rapportages - ten overvloede op dat evenmin is gebleken dat van de tenlastegelegde gedragingen in het concrete geval gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten was.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. P.R. Wery en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 12 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 juli 2019.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. S.G.J. Berk, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.