ECLI:NL:GHARL:2019:5755

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
21-005814-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van een gewelddadige woningoverval met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van een gewelddadige woningoverval die plaatsvond op 15 april 2015. De aangever, de vader van een vriend van de verdachte, werd overvallen in zijn woning, waarbij hij werd bedreigd met geweld en een mes. De verdachte heeft in hoger beroep volhard in zijn ontkenning van betrokkenheid, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen, telefoongegevens en DNA-bewijs geoordeeld dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de overval. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd en de verdachte een gevangenisstraf van zes jaren opgelegd, evenals de hoofdelijkheid van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die in totaal € 8.575,56 bedraagt. Het hof heeft het verzoek van de verdediging om toepassing van het adolescentenstrafrecht afgewezen, omdat de verdachte op het moment van het delict 18 jaar oud was en er geen aanleiding was om hem als jeugdige te berechten. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds de gevolgen van de overval ondervindt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005814-17
Uitspraak d.d.: 11 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2017 met parketnummer 18-750095-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 juli 2018, 17 mei 2019, 6 juni 2019, 27 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Veldheer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van het medeplegen van een woningoverval met geweld en bedreiging met geweld, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is hoofdelijk toegewezen tot een totaal van € 8.575,56, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 april 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas/koffer (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
-met geweld de woning van die [benadeelde] zijn binnengedrongen en/of
-de woorden hebben geroepen: "Geld, geld, we willen je geld. We weten dat je een kluis hebt" en/of
-die [benadeelde] hebben geduwd en/of ten val gebracht en/of
-die [benadeelde] hebben geslagen en/of geschopt tegen hoofd, buik en ribben en/of
-die [benadeelde] een hand op de mond hebben gelegd en/of aldus het ademhalen hebben belet en/of
-die [benadeelde] een mes hebben getoond en/of daarbij hebben geroepen: "Ik steek je dood, ik maak je af" en/of
-hebben geprobeerd die [benadeelde] vast te binden.
subsidiair
[medeverdachte] en/of een of meer mededader(s) op of omstreeks 15 april 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben/heeft weggenomen een tas/koffer (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte] en/of zijn mededader(s)
-met geweld de woning van die [benadeelde] is/zijn binnengedrongen en/of
-de woorden heeft/hebben geroepen: "Geld, geld, we willen je geld. We weten dat je
een kluis hebt" en/of
-die [benadeelde] heeft/hebben geduwd en/of ten val gebracht en/of
-die [benadeelde] heeft/hebben geslagen en/of geschopt tegen hoofd, buik en
ribben en/of
-die [benadeelde] een hand op de mond heeft/hebben gelegd en/of aldus
het ademhalen heeft/hebben belet en/of
-die [benadeelde] een mes heeft/hebben getoond en/of daarbij heeft/hebben geroepen:
"Ik steek je dood, ik maak je af" en/of
-heeft/hebben geprobeerd die [benadeelde] vast te binden,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- op of omstreeks 15 april 2015 te [plaats 1] , tegen die [medeverdachte] en/of een of meer mededader(s) te zeggen, althans te bevestigen, dat er geld lag (in een kluis) bij voornoemde [benadeelde] (voor het kopen van een boot) en/of
- met die [medeverdachte] en/of een of meer mededader(s) in de auto mee te rijden en/of
- die [medeverdachte] en/of een of meer mededader(s) het woonhuis van voornoemde [benadeelde] aan te wijzen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
Door de raadsman is ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte van zowel het primair ten laste gelegde als het subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De kern van het verweer van de verdediging wordt gevormd door de verklaring die verdachte gedurende de procedure in hoger beroep heeft afgelegd. Deze verklaring, die steun vindt in de verklaring van de door de raadsheer-commissaris gehoorde getuige [getuige 1] , houdt kort gezegd in dat verdachte niet in de woning van aangever [benadeelde] is geweest, maar dat hij in de auto waarmee de verdachten naar en van de plaats delict zijn gereden, is blijven zitten. De betrokkenheid van verdachte bestaat enkel uit het feit dat hij informatie heeft verstrekt over aanwezigheid van geld en een kluis in een woning van [benadeelde] en die woning aan de daadwerkelijke plegers van de overval heeft aangewezen. Deze rol is onvoldoende om hem als medepleger aan de woningoverval aan te merken. Daarnaast was zijn bijdrage niet voldoende ondersteunend en actief om van medeplichtigheid te kunnen spreken, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het alternatieve scenario dat verdachte in hoger beroep heeft geschetst wordt onvoldoende gesteund door andere bewijsmateriaal en is niet aannemelijk. De advocaat-generaal gaat er vanuit dat verdachte één van de daders in de woning van [benadeelde] is geweest, hetgeen voldoende is om hem als medepleger aan te merken.
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [benadeelde] heeft aangifte gedaan van een overval in zijn woning aan de [adres] te [plaats 1] , gepleegd op 15 april 2015 rond 22:41 uur. Hij heeft aangegeven door twee mannen te zijn overvallen, hoewel hij het mogelijk acht dat er een derde dader is geweest. Het hof gaat er daarom vanuit dat de overval in ieder geval door twee daders is gepleegd.
Niet ter discussie staat dat [medeverdachte] één van de betreffende overvallers is geweest. Zijn DNA is aangetroffen in de slaapkamer van aangever en hij heeft zijn betrokkenheid zowel bij de politie als bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige ter terechtzitting van het hof in de zaak van de verdachte, bekend. [medeverdachte] is voor het medeplegen van dit feit inmiddels onherroepelijk veroordeeld.
In hoger beroep staat de vraag centraal of kan worden bewezen dat verdachte de andere overvaller was. In dit kader is van belang dat aangever [benadeelde] direct na de overval heeft verklaard dat één van de (van gezichtsbedekking voorziene) overvallers hem qua stemgeluid en postuur deed denken aan de hem goed bekende [verdachte] , een vriend van zijn zoon [naam 1] (het hof begrijpt: verdachte). Hij hoorde een overeenkomst in de intonatie en manier van praten. Daarbij heeft hij aangegeven dat die persoon een lengte had van ongeveer 1.75 meter. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij 1.77 meter lang is. De andere dader was volgens aangever iets groter, rond 1.80 meter, maximaal 1.85 meter.
Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte en [medeverdachte] op 15 april 2015 vanaf 22:13 uur meermalen telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Uit de telefoongegevens blijkt dat zij niet op andere dagen dan op 15 april 2015 contact met elkaar hebben gezocht in de periode waarin er een tap op hun telefoon was geplaatst, hetgeen door [medeverdachte] is bevestigd. In het tijdvak waarin de overval is gepleegd is er geen telefonisch contact geweest tussen verdachte en [medeverdachte] . Zowel de telefoon van [medeverdachte] als de telefoon van verdachte stralen op 15 april 2015 ná 23:24 uur dezelfde mast in [plaats 2] aan.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft zich bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg telkens beroepen op zijn zwijgrecht. Op zijn verzoek is hij op 10 april 2018 bij de politie nader gehoord. Bij die gelegenheid en ter zitting in hoger beroep heeft hij kort gezegd het volgende verklaard:
  • Dat hij de dag vóór de overval [medeverdachte] tegen kwam, dat [medeverdachte] zei dat hij geld nodig had en dat toen ter sprake kwam dat er ergens geld in een kluis lag omdat die man een boot wilde kopen;
  • Dat hij op 15 april 2015 op aandringen van [medeverdachte] het huis van [benadeelde] als de woning waarin het geld lag heeft laten zien;
  • Dat hij ’s avonds met [medeverdachte] had afgesproken en dat er toen opeens nog twee andere jongens in de auto zaten, één van hen bestuurde de auto;
  • Dat zij opnieuw bij hem aandrongen dat hij het huis moest laten zien;
  • Dat hij later heeft gehoord dat één van die jongens, niet zijnde de bestuurder, [getuige 2] of [naam 3] heette en van achternaam iets van [achternaam] ;
  • Dat hij het huis uiteindelijk heeft aangewezen en dat [getuige 2] en [medeverdachte] toen uit de auto zijn gegaan en later terugkwamen en dat [medeverdachte] toen onder het bloed zat;
  • Dat verdachte toen zei dat hij uit de auto wilde maar dat hij de anderen de weg moest wijzen;
  • Dat ze toen naar [plaats 2] zijn gereden en zijn gestopt bij het huis van die [getuige 2] of [naam 3] ;
  • Dat verdachte op een gegeven moment is weggegaan en hij zijn vriend [getuige 3] heeft geappt dat hij hem moest komen halen;
  • Dat hij door drie personen is opgehaald, te weten [getuige 3] , [getuige 4] , de zus van [getuige 3] , die de auto bestuurde, en [getuige 5] die achterin zat;
  • Zij hebben verdachte in [plaats 1] op het station afgezet.
Naar aanleiding van voornoemde verklaring van verdachte is door de politie nader onderzoek uitgevoerd. Met de door verdachte genoemde [getuige 2] of [naam 3] zou kunnen zijn bedoeld [getuige 2] . [getuige 2] is als getuige bij de raadsheer-commissaris gehoord en heeft zijn betrokkenheid bij de overval ontkend. [getuige 2] is blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juli 2018, 1.67 meter lang.
Voorts is van belang dat zowel [getuige 3] , als [getuige 4] en [getuige 5] als getuigen zijn gehoord en dat zij niet hebben bevestigd dat zij verdachte die avond/nacht uit [plaats 2] hebben opgehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof volhard in voornoemde verklaring. Hij blijft bij zijn stelling dat de overval is gepleegd door [medeverdachte] en [getuige 2] en dat hij gedurende de overval met de hem onbekende bestuurder in de auto is blijven zitten.
Verklaring [getuige 1]
Op verzoek van de verdediging is [getuige 1] , de ex-vriendin van [getuige 2] , in hoger beroep door de raadsheer-commissaris als getuige gehoord. [getuige 1] bleek op 30 maart 2019 bij de politie te hebben gemeld dat zij informatie over de onderhavige zaak had, dat “daar een verkeerde voor vastzit” en dat zij daarover een MMA-melding had gedaan. In het verhoor dat vervolgens ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 14 juni 2019 heeft plaatsgevonden, heeft [getuige 1] verklaard dat [getuige 2] haar ergens tussen 23 augustus 2016 en eind 2016/begin 2017, toen zij nog een relatie hadden, heeft verteld over de overval. [getuige 2] zou haar onder meer hebben gezegd dat hij en [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) de overval hebben gepleegd, dat de man zwaar mishandeld werd en dat ze het huis hebben doorzocht maar niets konden vinden behalve een koffer. Volgens [getuige 2] was verdachte de tipgever. Verdachte zou hem en [medeverdachte] hebben verteld dat er een man in [plaats 1] was die spaarde voor een boot en veel geld had. [getuige 2] zou ook hebben verteld dat er een rode auto bij de overval werd gebruikt en dat [medeverdachte] hem nooit zou verraden omdat het zijn beste vriend is.
De reden dat [getuige 1] na jaren met dit verhaal naar buiten is getreden, is dat zij hier niet langer mee wilde rondlopen, zo heeft zij verklaard. Bij de raadsheer-commissaris zegt zij hierover: “Ik heb altijd mijn mond gehouden maar hij (hof: [getuige 2] ) doet mij zoveel aan, waarom zou ik zo netjes en redelijk blijven terwijl ik iets weet waarvoor hij eigenlijk moet zitten”. De relatie tussen [getuige 1] en [getuige 2] is verbroken en sindsdien hebben zij een conflictueuze omgang met elkaar. [getuige 1] heeft meermalen aangifte tegen [getuige 2] heeft gedaan en zij hebben onder meer geprocedeerd over de omgangsregeling van hun zoontje.
Verklaring [medeverdachte]
is als verdachte én als getuige meermalen gevraagd naar de persoon met wie hij de overval heeft gepleegd. Aanvankelijk heeft hij daarop steeds geen antwoord gegeven. Bij de raadsheer-commissaris heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte níet degene was die met hem in de woning was geweest. Vanwege het moeizame verloop van die verhoren bij de raadsheer-commissaris is besloten [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting van het hof te horen.
Ook dat verhoor verliep in eerste instantie stroef en de bereidheid van [medeverdachte] om vragen te beantwoorden was klein. Uiteindelijk heeft hij echter wel antwoord gegeven op de cruciale vraag met wie hij in de woning van [benadeelde] was. Zijn antwoord daarop was: “Met deze meneer was ik in de woning”, waarbij hij naar verdachte wees. Volgens [medeverdachte] waren er naast aangever, [medeverdachte] en verdachte, geen andere personen in de woning.
Oordeel hof
Voor de waardering van verdachtes verklaring in de fase van hoger beroep acht het hof ten eerste van belang dat verdachte pas in een laat stadium met het door hem geschetste alternatieve scenario is gekomen. Dit maakt het mogelijk dat verdachte zijn verklaring op de inhoud van het dossier heeft aangepast. Voorts is van belang dat zijn verklaring op een belangrijk onderdeel zoals het ophalen door [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] uit [plaats 2] , niet door die personen wordt bevestigd. In verdachtes verklaring vallen verder een aantal zaken op die vragen oproepen, maar die verdachte niet heeft kunnen ophelderen. Zo laat het zich moeilijk voorstellen waarom [medeverdachte] verdachte mee zouden nemen bij het plegen van de overval, terwijl verdachte naar zijn zeggen duidelijk had gemaakt daarbij niet betrokken te willen worden en is het de vraag waarom hij op 15 april 2015 de woning ’s avonds opnieuw moest aanwijzen, terwijl hij dat die middag al had gedaan. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting van het hof verklaard dat er na de overval geen enkel woord werd gesproken in de auto, terwijl [medeverdachte] bebloed terug kwam, zij een koffer/aktetas bij zich hadden en verdachte naar eigen zeggen in paniek was. Dit valt moeilijk met elkaar te rijmen. Bij de ondervraging ter terechtzitting heeft verdachte op bepaalde inhoudelijke vragen wisselend geantwoord en kwam hij ook met nieuwe details.
Op de laatste zitting van 27 juni 2019 is verdachte bevraagd over zijn contacten met de getuige [getuige 1] . Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte daaromtrent weinig concreet is en dat verdachte op een aantal vragen geen antwoord heeft gegeven. Zo heeft hij verklaard dat hij kort na de MMA-melding van [getuige 1] twee keer met [getuige 1] heeft gebeld, maar zegt hij zich niet te kunnen herinneren wanneer dit is geweest, hoeveel tijd er tussen die contacten zat, wanneer het laatste contact met [getuige 1] was en of dit vóór of na de zitting van 17 mei 2019 dan wel 6 juni 2019 is geweest. Gelet op de korte periode die is verstreken en het feit dat het contact een voor verdachte belangrijke getuige betreft, wekt het feit dat verdachte deze vragen niet heeft kunnen beantwoorden, nogal verbazing. Zelfs de vraag of hij de afgelopen twee weken nog contact met [getuige 1] heeft gehad heeft verdachte met “ik weet het niet” beantwoord. Al met al heeft verdachte bij het hof geen betrouwbare indruk gewekt.
Ook bij de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] plaatst het hof vraagtekens. Reden daarvoor is dat - zoals hiervoor uiteen is gezet - gebleken is dat zij in onmin leeft met [getuige 2] , en zij in dat verband een motief lijkt te hebben om belastend over [getuige 2] te verklaren. [getuige 1] heeft zelf aangegeven dat het haar wel goed uit zou komen als [getuige 2] vast zou komen te zitten. Het hof acht haar beweegreden om na jaren van wetenschap alsnog met haar verklaring over de betrokkenheid van [getuige 2] naar buiten te treden, niet overtuigend. Zeker, nu ook zíj onduidelijk heeft verklaard over de contacten die zij met verdachte heeft gehad. Antwoordde zij in eerste instantie op een vraag van de raadsheer-commissaris dat zij het afgelopen jaar géén contact heeft gehad met verdachte, bleek zij daarna toch vrij recent (kort na de MMA-melding) nog met hem te hebben gebeld, en daarna zelfs nog een keer. Deze tegenstrijdigheid doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Ten aanzien van [medeverdachte] ligt dat anders. Hoewel [medeverdachte] ook wisselend heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte, acht het hof zijn verklaring ter terechtzitting van het hof wél geloofwaardig. [medeverdachte] lijkt ter zitting een innerlijk conflict te hebben gevoerd, ingegeven door enerzijds zijn principe niet te willen ‘snitchen’, en anderzijds zijn - ter zitting van het hof woordelijk geuit - standpunt dat verdachte - net als hij - zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen zou moeten nemen c.q. ‘een man’ moet zijn en gewoon de waarheid moet zeggen. [medeverdachte] heeft zich tijdens het verhoor op een gegeven moment naar verdachte gericht en meermalen tegen hem gezegd dat hij het hele verhaal moest vertellen, dat hij eerlijk moest zijn en moest zeggen wat hij op zijn geweten heeft. Uiteindelijk, toen verdachte daar niet op reageerde, heeft [medeverdachte] verdachte aangewezen als de persoon met wie hij in de woning was. Op de vraag waarom hij eerder zei dat verdachte niet aanwezig was in de woning heeft [medeverdachte] geantwoord: “Omdat ik hem wilde helpen. Maar als hij toch gaat praten, kan hij beter de hele waarheid zeggen”. Het hof acht voornoemde verklaring van [medeverdachte] , gelet op de wijze waarop die tot stand is gekomen en de algehele indruk die hij bij het hof heeft gewekt, betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van [medeverdachte] vormt steun voor de verklaring van aangever [benadeelde] omtrent de stem- en postuurherkenning van één van de daders. Het hof acht ook die verklaring betrouwbaar. Daartoe is van belang dat aangever zijn waarneming meteen vanaf het eerste contact bij de politie heeft gemeld en dat hij ook tegenover zijn buren, bij wie hij onmiddellijk na de overval heeft aangeklopt voor hulp, heeft aangegeven dat hij de stem van één van de overvallers meende te herkennen als de stem van verdachte. Aangever is bij de inhoudelijke zittingen op 17 mei 2019, 6 juni 2019 en 27 juni 2019 aanwezig geweest en heeft op laatstgenoemde zitting als getuige verklaard dat hij nog steeds achter zijn verklaring bij de politie staat. Hetgeen op voornoemde zittingen is voorgevallen, heeft hem geen aanleiding gegeven op zijn verklaring terug te komen.
Daarnaast stelt het hof vast dat de door aangever genoemde lengte past bij de lengte van verdachte (en niet bij [getuige 2] , die volgens verdachte, naast de 1.80 meter lange [medeverdachte] , de tweede dader moet zijn geweest).
Ten slotte vormen de telefoongegevens van verdachte en de verklaring van [medeverdachte] daaromtrent steun voor de vaststelling dat zij de overval samen hebben uitgevoerd.
In aanvulling op het hiervoor overwogene neemt het hof nog het volgende in aanmerking. Uitgaande van het door de verdachte gegeven scenario zou het ervoor moeten worden gehouden dat de overval is uitgevoerd door de 1.80 meter grote [medeverdachte] die, naar het hof zelf heeft kunnen vaststellen, qua postuur en voorkomen weinig gelijkenis vertoont met de verdachte, en door de 1.67 meter lange [getuige 2] , beiden personen waarvan op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat zij voor aangever te linken zouden zijn geweest aan verdachte, en dat niettemin hun verschijning aangever deed denken aan de verdachte, die juist op dat moment, enkele honderden meters verderop, buiten het zicht van aangever, in de auto zou hebben zitten wachten. Het hof is zich zeer wel bewust van het feit dat ‘toeval’ bestaat, dat ook een kleine kans gepaard kan gaan met een reëel scenario. Niettemin is het hof van oordeel, mede in het licht van de reeds genoemde bewijsmiddelen, dat dit scenario als niet aannemelijk geworden moet worden gepasseerd. Het hof acht verdachte bovendien in zijn verklaring ongeloofwaardig.
Het hof passeert ook het verweer van de verdediging dat verdachte niet één van de overvallers kan zijn omdat de persoon van wie aangever de stem heeft herkend, door hem is gebeten en verdachte na de overval niet gewond was aan zijn handen. Op grond van informatie uit het dossier, inhoudende dat [medeverdachte] na de overval gewond was aan zijn hand en dat hij bloed in de woning heeft achtergelaten, is aannemelijk dat híj degene is die door aangever is gebeten. Dit strookt met de beschrijving die door aangever op p. 166 van het dossier is gegeven, inhoudende dat er na binnenkomst een manspersoon op hem is gaan zitten en hem klappen heeft gegeven (het hof begrijpt dat hij hier ‘man 1’ bedoelt), terwijl naar zijn zeggen de andere man (het hof begrijpt aldus ‘man 2’) achter hem gaat zitten en zijn hand over de mond van aangever legt, waarna die persoon wordt gebeten. Deze tweede man is degene die even later naar boven gaat en daarna weer beneden komt (p. 166). Dit klopt met het feit dat boven in de slaapkamer bloed van [medeverdachte] is aangetroffen. Op p. 167 geeft aangever ten slotte aan dat de eerste man die binnen kwam, klonk naar de hem bekende [verdachte] .
Dat aangever daarna heeft aangegeven dat de man die als verdachte klonk, de persoon is die hij heeft gebeten, is kennelijk een vergissing, die mogelijk is ingegeven door de feilbaarheid van het geheugen, teweeggebracht door emoties ontstaan door het delict.
Het feit dat van verdachte geen DNA is aangetroffen in de woning en er DNA-sporen zijn aangetroffen die niet aan iemand te linken zijn (die sporen kunnen van [medeverdachte] zijn maar vastgesteld is dat niet), maakt voorgaande conclusie niet anders.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] in de woning van [benadeelde] is geweest. Uit de wijze waarop de overval is uitgevoerd blijkt dat er tussen beide personen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De overval is zorgvuldig gepland en voorbereid. De overval is gepleegd op een moment dat aangever net thuis was, hetgeen nodig zal zijn geweest omdat ze verwachtten een kluis aan te treffen. Daarnaast is van belang dat zij donkere kleding en handschoenen droegen, en dat zij een mes en tie wraps bij zich hadden. Door beide overvallers is jegens aangever fors geweld uitgeoefend. Het voorgaande maakt dat [medeverdachte] en verdachte als volwaardige medeplegers zijn aan te merken.
De verweren van de raadsman strekkende tot vrijspraak worden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 15 april 2015 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas/koffer met inhoud, toebehorende aan [benadeelde] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn medeverdachte
-met geweld de woning van die [benadeelde] zijn binnengedrongen en
-de woorden hebben geroepen: "Geld, geld, we willen je geld. We weten dat je een kluis hebt" en
-die [benadeelde] hebben geduwd en ten val gebracht en
-die [benadeelde] hebben geslagen en geschopt tegen hoofd, buik en ribben en
-die [benadeelde] een hand op de mond hebben gelegd en het ademhalen hebben belet en
-die [benadeelde] een mes hebben getoond en daarbij hebben geroepen: "Ik steek je dood, ik maak je af" en
-hebben geprobeerd die [benadeelde] vast te binden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Het dossier bevat meerdere rapportages omtrent de persoon van verdachte, waaronder een rapportage Pro Justitia d.d. 6 april 2017 en een meer recente rapportage Pro Justitia d.d. 22 maart 2019. In eerst genoemd rapport heeft toenmalig GZ-psycholoog P.J. Fransen geconcludeerd dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook psycholoog N. van der Weegen komt in de rapportage van 22 maart 2019 tot de conclusie dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis en dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde feit niet anders. Wel is volgens haar sprake van een “bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in de richting van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken”. Hoewel de antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid een rol hebben gespeeld bij zijn beslissingen ten tijde van het ten laste gelegde, was dit niet in die mate dat hij zijn wil niet in vrijheid kon bepalen. Van der Weegen heeft dan ook geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde in geval van een bewezenverklaring volledig toe te rekenen.
Het hof kan zich vinden in de bevindingen van de rapporteurs en neemt de conclusies en de gronden waarop deze berusten over. Het bewezenverklaarde feit kan volledig aan verdachte worden toegerekend. Hij is een strafbare dader.

Verzoek toepassing adolescentenstrafrecht

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Hij heeft daarbij gewezen op de rapportage Pro Justitia d.d. 6 april 2017 waarin psycholoog Fransen tot die conclusie komt en het advies van de reclassering van 19 februari 2019. De raadsman heeft gevraagd geen acht te slaan op het rapport van psycholoog Van der Weegen van 22 maart 2019, waarin wordt gesteld dat er geen aanleiding is om verdachte als jeugdige te berechten. Dit rapport is volgens hem slordig en de opgenomen conclusies worden onvoldoende onderbouwd.
Mocht het hof niet tot toepassing van het adolescentenstrafrecht overgaan, dan verzoekt de raadsman om psycholoog Fransen voornoemd als getuige-deskundige te horen. Hij kan dan nader worden bevraagd over de wijze waarop hij destijds tot zijn conclusies en bevindingen is gekomen en hij kan worden geconfronteerd met de rapportage van Van der Weegen. Gelet op de tegenstellingen tussen beide rapportages, acht de raadsman het horen van Fransen noodzakelijk.
Het hof stelt voorop dat verdachte op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde feit 18 jaar was. Ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan een dergelijke jongvolwassene volgens het jeugdrecht worden berecht indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Hoewel psycholoog Fransen in eerste aanleg heeft geconcludeerd tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, is de rechtbank daar niet toe overgegaan. De rechtbank heeft daarvoor contra-indicaties aanwezig geacht, te weten verdachtes strafblad, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de voorbereiding en het geweld dat is toegepast, de brutaliteit van verdachte om samen met een ander een woningoverval te plegen op de vader van een vriend en de zeer berekende proceshouding van verdachte, waaruit blijkt dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Op de regiezitting van 9 juli 2018 is vervolgens door het hof ambtshalve te kennen gegeven dat er behoefte bestaat aan een nadere onderbouwing door de psycholoog van zijn standpunt om het adolescentenstrafrecht toe te passen en een concreet advies over de afdoening in dit licht. Blijkens het proces-verbaal van die zitting had de raadsman hieromtrent geen opmerkingen en achtte de advocaat-generaal nader onderzoek wenselijk. Aangezien vervolgens bleek dat P.J. Fransen niet meer als deskundige geregistreerd staat en niet meer als rapporteur werkt, is door het NIFP een andere psycholoog aan de raadsheer-commissaris voorgedragen, te weten mw. N.P.A. van der Weegen. Zij heeft vervolgens op 22 maart 2019 een volledig onderzoek gedaan en daaromtrent een rapportage Pro Justitia uitgebracht. Zij schrijft dat er geen sprake is van indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte beschikte ten tijde van het ten laste gelegde over evenveel handelingsvaardigheden als een andere 18-jarige. Hij heeft en had zicht op oorzaken en gevolgen en heeft en had zicht op wat strafbaar is en wat niet en wat goed is en wat slecht. Verder lijkt verdachte niet meer erg vatbaar te zijn voor pedagogische beïnvloeding, aldus Van der Weegen.
Naar aanleiding van een daartoe luidend verzoek van de raadsman is voorafgaand aan de zitting nog getracht P.J. Fransen schriftelijk vragen te laten beantwoorden, echter is dit niet uitvoerbaar gebleken.
Alles overziend, acht het hof zich op grond van de rapportages die zich op dit moment in het dossier bevinden voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte en de factoren die van belang zijn voor eventuele toepassing van het adolescentenstrafrecht. Het hof acht het nader horen van P.J. Fransen die verdachte twee jaar geleden onderzocht, zoals de raadsman ter zitting (opnieuw) heeft verzocht, dan ook niet noodzakelijk.
Op grond van de bevindingen van Van der Weegen - die anders dan Fransen verdachte recent onderzocht - waarin het hof zich kan vinden en die passen bij het beeld die het hof van verdachte heeft gekregen, en de omstandigheden waaronder het delict is begaan, zoals door de rechtbank is overwogen, ziet het hof geen reden om over te gaan tot toepassing van het adolescentenstrafrecht.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet, heeft verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval. Zij hebben aangever [benadeelde] op zeer brutale wijze in zijn woning overvallen en beroofd van een aktetas/koffer met inhoud. [benadeelde] is geduwd, ten val gekomen, meermalen geslagen en geschopt en bedreigd met een mes. Ook werd er een hand over zijn mond gelegd waardoor hem het ademen werd belet. Verdachte en zijn mededader hebben met hun handelen niet alleen financiële schade veroorzaakt, ook fysiek is [benadeelde] groot leed aangedaan. Het gebeuren op 15 april 2015 is voor hem een traumatische ervaring geweest, waar hij nog steeds dagelijks de gevolgen van ondervindt. Wat het handelen van verdachte extra kwalijk en schokkend maakt is dat hij het feit heeft gepleegd jegens een bekende, nota bene de vader van een vriend van hem. Dit getuigt van een zekere meedogenloosheid. Verdachte is meermalen bij aangever thuis geweest en is zelfs mee geweest op vakantie. Dat verdachte op voornoemde wijze het vertrouwen van aangever heeft geschaad, moet voor laatstgenoemde moeilijk te verkroppen zijn.
Bij de strafoplegging wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Het hof ziet daarin geen bijzondere omstandigheden die in strafmatigende zin moeten worden meegewogen. Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag, maar door psycholoog Van der Weegen als matig ingeschat.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde gezien de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd, dient te worden bestraft met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting houden in zijn algemeenheid voor een overval op een woning met geweld, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, in. Evenals de rechtbank ziet het hof aanleiding om over te gaan tot oplegging van een hogere straf. Specifiek wijst het hof daarbij op de omstandigheid dat verdachte het feit jegens een bekende heeft gepleegd en dat hij degene is geweest die het meeste geweld heeft uitgeoefend. Daarnaast is van belang dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 18 april 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Gelet op het voorgaande acht het hof de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 6 jaren passend en noodzakelijk. De relatief jonge leeftijd van verdachte en de overige door de raadsman genoemde omstandigheden maken dit oordeel niet anders.
Het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wordt gezien het voorgaande afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.575,56, bestaande uit € 2.075,56 aan materiële schadevergoeding en € 6.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd bestaat er geen aanleiding om de vordering met betrekking tot gevorderde schadevergoeding van de gestolen munten uit de aktetas, niet-ontvankelijk te verklaren. Gelet op de omstandigheden is het mogelijk een schatting te maken van de waarde van de gestolen goederen en het hof acht het geschatte bedrag redelijk.
De overige gevorderde schade is door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte en diens mededader rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de gevorderde schadevergoeding redelijk en voor toewijzing gereed. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (hoofdelijk) zal worden toegewezen.
De immateriële en materiële schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.575,56 (achtduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.075,56 (tweeduizend vijfenzeventig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.575,56 (achtduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en zesenvijftig cent) bestaande uit € 2.075,56 (tweeduizend vijfenzeventig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 6.500,00 (zesduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
77 (zevenenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 april 2015.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 6 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.