ECLI:NL:GHARL:2019:5723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
200.246.721
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen begrotingsbeschikking inzake schadevergoeding door trillingshinder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een begrotingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, die op 25 juni 2018 is gegeven. De appellanten, die eigenaren zijn van panden in de gemeente Maasdriel, hebben de gemeente aansprakelijk gesteld voor schade die zij beweren te hebben geleden door trillingen veroorzaakt door verkeersplateaus die in 2014 zijn aangelegd. De rechtbank had eerder een deskundigenonderzoek gelast, waaruit bleek dat de trillingen de grenswaarden niet overschreden. De appellanten zijn van mening dat de begrotingsbeschikking niet had kunnen worden gegeven, omdat de deskundige nog niet alle vragen had beantwoord. Het hof oordeelt dat het instellen van een rechtsmiddel tegen de begrotingsbeschikking bij wet niet is uitgesloten en dat de appellanten ontvankelijk zijn in hun hoger beroep. Het hof concludeert dat de deskundige zijn taak naar behoren heeft uitgevoerd en dat de begrotingsbeschikking terecht is gegeven. De eerste grief van de appellanten slaagt gedeeltelijk, maar leidt niet tot vernietiging van de beschikking. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.721
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 321253)
beschikking van 11 juni 2019
inzake

1.[verzoeker ] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Maasdriel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Resquel Holding B.V.,
gevestigd te [woonplaats] , gemeente Maasdriel,
3.
[verzoeker ],
wonende te [woonplaats] , gemeente Maasdriel,
4.
[verzoeker ],
wonende te [woonplaats] , gemeente Maasdriel,
appellanten,
hierna: [verzoekers] ,
in eerste aanleg: verzoekers,
advocaat: mr. J.P.A. Hoogstad,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente Maasdriel,
zetelende te Kerkdriel, gemeente Maasdriel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerder,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. J.A. Mohuddy,
als overige belanghebbende is aangemerkt:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Quattro Expertise B.V.,
gevestigd te Oosterhout.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van
7 september 2017 en 25 juni 2018 die de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, tussen [verzoekers] enerzijds en de gemeente anderzijds heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van [verzoekers] , ingekomen op 25 september 2018 (per fax reeds ontvangen op 24 september 2018) met producties 1 tot en met 12,
- het verweerschrift van de gemeente, ingekomen op 9 januari 2019,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2018, ter gelegenheid waarvan de advocaten hun spreeknotities hebben overgelegd. Namens Quattro Expertise B.V. heeft de heer [deskundige] mondeling verweer gevoerd.
2.2
De volgende documenten behoren eveneens tot de gedingstukken:
- ingekomen op 27 november 2018: de correspondentie tussen de rechtbank, partijen en deskundige,
- ingekomen op 2 mei 2019: productie 13.
2.3
Vervolgens heeft het hof de datum van de beschikking bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de navolgende feiten, die – met enkele aanvullingen – zijn ontleend aan de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2 van de beschikking van 7 september 2017.
3.2
[verzoekers] zijn eigenaren van een aantal panden aan de [adres] in [woonplaats] , gemeente Maasdriel. De gemeente heeft in 2014 in het kader van de reconstructie van de weginrichting van de [adres] en de [adres 2] aldaar een aantal verkeersplateaus aangebracht. Vanaf het moment waarop de reconstructie is afgerond ervaren [verzoekers] ernstige trillingsoverlast bij het passeren van voornamelijk zwaar verkeer over de verkeersplateaus. Ook hebben zij geconstateerd dat er schade aan de panden is opgetreden. [verzoekers] stellen zich op het standpunt dat de schade is ontstaan door de trillingen en zij houden de gemeente voor deze schade aansprakelijk. De gemeente is van mening dat de trillingen de grenswaarden niet overschrijden en wijst aansprakelijkheid van de hand.
3.3
[verzoekers] zijn voornemens een procedure tegen de gemeente aanhangig te maken waarin zij een verklaring voor recht zullen vorderen dat de gemeente onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door verkeersplateaus op de [adres] en deels de [adres 2] te plaatsen, ten gevolge waarvan trillingshinder is ontstaan en trillingsschade is veroorzaakt aan de woningen van [verzoekers] Ook zal schadevergoeding worden gevorderd.
3.4
In het kader van het voorgaande hebben [verzoekers] bij verzoekschrift ex artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechtbank verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten.
3.5
Bij beschikking van 7 september 2017 heeft de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, een deskundigenonderzoek gelast. Zij heeft als deskundige benoemd de heer [deskundige], werkzaam bij Quattro Expertise, te Oosterhout (hierna: de deskundige). De rechtbank heeft bepaald dat [verzoekers] het voorschot op de kosten van de deskundige dienden te dragen. Tenslotte heeft de rechtbank vragen geformuleerd die de deskundige diende te beantwoorden.
3.6
Op 12 januari 2018 heeft de deskundige ter plaatse trillingsmetingen uitgevoerd, waarna de deskundige een conceptrapportage heeft opgesteld.
3.7
Op 25 januari 2018 heeft de deskundige partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de conceptrapportage. [verzoekers] hebben dat gedaan bij brief van 31 januari 2018 en de gemeente bij e-mail van 31 januari 2018.
3.8
Op 6 februari 2018 heeft de rechtbank een deskundigenrapport d.d. 2 februari 2018 ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens een afschrift van deze rapportage, evenals de declaratie van de deskundige, aan partijen gestuurd en hen in de gelegenheid gesteld eventuele bezwaren tegen de declaratie kenbaar te maken. Bij brief van 22 februari 2018 hebben [verzoekers] bezwaren geuit.
3.9
Bij brief van 20 maart 2018 heeft de rechtbank de deskundige gevraagd antwoord te geven op de vragen zoals vermeld in de brief van 22 februari 2018 van [verzoekers] en heeft de rechtbank bepaald dat de rapportage als conceptrapportage wordt aangemerkt.
3.1
Op 16 april 2018 heeft de deskundige een definitief rapport uitgebracht. In bijlage 3 bij de rapportage heeft de deskundige gereageerd op de brieven van 31 januari 2018 en 22 februari 2018 van [verzoekers]
3.11
Bij brief van 25 april 2018 heeft de rechtbank partijen opnieuw gevraagd om eventuele bezwaren tegen de declaratie van de deskundige kenbaar te maken. Dat hebben [verzoekers] bij brief van 9 mei 2018 gedaan. Op 18 mei 2018 heeft de rechtbank de ontvangst van deze brief bevestigd en heeft zij de deskundige gevraagd te reageren op de door [verzoekers] genoemde bezwaren.
3.12
Bij brief van 29 mei 2018 heeft de deskundige aan de rechtbank meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de rapportage inclusief de bijlagen te wijzigen.
3.13
Op 12 juni 2018 heeft de rechtbank partijen bij brief bericht dat het deskundigenrapport van 16 april 2018 als een definitieve rapportage dient te worden beschouwd. Onder het kopje “Beantwoording vragen” heeft de deskundige, voor zover van belang, onder vraag 1 het volgende vermeld:
“(…)
De CROW-richtlijn is verder niet wettelijk bindend maar heeft en adviserend karakter.
Als wij de situatie vanaf foto’s beoordelen hebben wij geen aanleiding om aan te nemen dat het ontwerp bijzonder tekort schiet in de zin van de CROW richtlijnen.”
Onder vraag 2 heeft de deskundige, voor zover van belang, geschreven:
“(…) Dit voldoet aan de richtlijn die CROW Publicatie 244 stelt.”
3.14
De rechtbank heeft op 25 juni 2018 een begrotingsbeschikking gegeven.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[verzoekers] hebben in eerste aanleg de rechtbank op grond van artikel 202 Rv verzocht een voorlopig deskundigenbericht te gelasten.
4.2
De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 7 september 2017 toegewezen. Bij beschikking van 25 juni 2018 heeft de rechtbank de aanspraak van de deskundige begroot op € 3.545,30 inclusief btw wegens loon en schadeloosstelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat commentaren van partijen op de declaratie achterwege zijn gebleven en vervolgens bepaald dat de griffier dit bedrag ten laste van het door [verzoekers] gestorte voorschot aan de deskundige betaalt en dat voor het resterende bedrag van € 520,30 een bevelschrift van tenuitvoerlegging uit wordt gegeven ten laste van [verzoekers]

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1
Het hoger beroep is gericht tegen de begrotingsbeschikking. [verzoekers] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank, kort gezegd, de begrotingsbeschikking nog niet had kunnen geven, omdat de deskundige nog niet alle vragen (zoals geformuleerd in de beschikking van 7 september 2017) had beantwoord. Onder aanvoering van twee grieven hebben [verzoekers] verzocht dat het hof – kort gezegd – de begrotingsbeschikking zal vernietigen en een nieuwe beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, zal geven met beoordeling van de bezwaren van [verzoekers]
5.2
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat het instellen van een rechtsmiddel tegen een begrotingsbeschikking bij wet niet is uitgesloten, zodat sprake is van een appellabele beslissing. [verzoekers] kunnen daarom worden ontvangen in hun hoger beroep van de begrotingsbeschikking van 25 juni 2018, die als eindbeschikking moet worden beschouwd.
5.3
[verzoekers] hebben geen bezwaren aangevoerd tegen de hoogte van de declaratie, maar stellen de opeisbaarheid van de declaratie ter discussie. [verzoekers] zijn van mening, zo hebben zij ter zitting verklaard, dat het deskundigenbericht nog niet gereed is en dat de begrotingsbeschikking daarom (nog) niet gegeven had mogen worden. Een dergelijk betoog kan in hoger beroep aan de orde worden gesteld, zodat het standpunt van de gemeente dat [verzoekers] in hun hoger beroep niet ontvankelijk zijn, wordt verworpen.
5.3
[verzoekers] hebben zich met hun tweede grief op het standpunt gesteld dat de deskundige zich niet van zijn taak heeft gekweten en dat hij daarom (nog) geen recht heeft op loon en schadeloosstelling. [verzoekers] hebben daartoe aangevoerd dat de deskundige niet alle vragen, die hij op grond van de beschikking van 7 september 2018 diende te beantwoorden, volledig heeft beantwoord. Ook heeft de deskundige volgens [verzoekers] niet gereageerd op specifieke door [verzoekers] geuite bezwaren. Uit onder meer de brief van 9 mei 2018 van [verzoekers] blijkt dat de deskundige in het bijzonder heeft verzuimd om bij beantwoording van vraag a en b (vraag 1 en 2 in het deskundigenrapport) in te gaan op de CROW-richtlijnen, zo stellen [verzoekers] ten slotte.
5.4
De deskundige heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat het door hem verrichte onderzoek naar volledigheid is uitgevoerd en dat de vragen, zoals die door de rechtbank zijn geformuleerd, zijn beantwoord. De deskundige heeft daarnaast verklaard dat volgens hem geen aanleiding bestaat tot het doen van nader onderzoek. De deskundige heeft toegelicht dat het deskundigenrapport is gebaseerd op de door hem verrichte metingen. De bezwaren die door [verzoekers] zijn opgeworpen naar aanleiding van de (concept)rapportage doen volgens de deskundige niet af aan die metingen en hebben daarom geen invloed op de inhoud van het deskundigenrapport.
5.5
Voor zover [verzoekers] stellen dat de deskundige niet heeft gereageerd op de door hen geuite bezwaren ten aanzien van het (concept)deskundigenbericht stelt het hof vast dat dat niet juist is. [verzoekers] zijn meerdere malen door de rechtbank in de gelegenheid gesteld bezwaren kenbaar te maken tegen het (concept)deskundigenbericht. [verzoekers] hebben steeds van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De rechtbank heeft de deskundige in de gelegenheid gesteld op die bezwaren te reageren, wat de deskundige ook heeft gedaan. Zo heeft de deskundige in bijlage 3 bij de rapportage gereageerd op de brieven van 31 januari 2018 en 22 februari 2018 van [verzoekers] (zie rov. 3.10) en heeft hij bij brief van 29 mei 2018 gereageerd op de brief van 9 mei 2018 van [verzoekers] (zie rov. 3.12). In laatstgenoemde brief heeft de deskundige meegedeeld dat hij naar aanleiding van de gestelde bezwaren geen aanleiding zag om de rapportage inclusief bijlagen te wijzigen.
5.6
Het hof volgt [verzoekers] evenmin in het standpunt dat de deskundige niet alle vragen heeft beantwoord door, in het bijzonder, te verzuimen om bij beantwoording van vraag a en b (vraag 1 en 2 in het deskundigenrapport) in te gaan op de CROW-richtlijnen. Het hof stelt vast dat de deskundige bij beantwoording van vraag 1 en 2 wel degelijk daarop is ingegaan (zie rov. 3.13). De deskundige schrijft onder vraag 1: “
De CROW-richtlijn is verder niet wettelijk bindend maar heeft een adviserend karakter. Als wij de situatie vanaf foto’s beoordelen hebben wij geen aanleiding om aan te nemen dat het ontwerp bijzonder tekort schiet in de zin van de CROW richtlijnen.” en onder vraag 2 “
(…) Dit voldoet aan de richtlijn die CROW Publicatie 244 stelt.”.
5.7
Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport en de daarin opgenomen reactie(s) van de deskundige op de door [verzoekers] geuite bezwaren is het hof met de rechtbank van oordeel dat het deskundigenonderzoek was afgerond en dat de deskundige zich van zijn taak had gekweten. Daarmee ontstond voor de deskundige een recht op loon en schadeloosstelling.
5.8
Grief 1 slaagt in zoverre, dat de rechtbank in de begrotingsbeschikking ten onrechte heeft vermeld dat commentaar van de partijen op de declaratie achterwege is gebleven. Dit kan echter, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.5 is overwogen, niet leiden tot vernietiging van de begrotingsbeschikking. Deze zal dus worden bekrachtigd.
5.9
Zoals hiervoor overwogen faalt de tweede grief. De eerste grief slaagt, maar kan niet tot een andere uitkomst leiden. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland (team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem) van 25 juni 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.B. Boorsma, A.E.B. ter Heide en C.J.H.G. Bronzwaer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019.