ECLI:NL:GHARL:2019:5680

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
AVNR 000837-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in hoger beroep wegens verjaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 9 mei 2019 het openbaar ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging vanwege verjaring van een deel van de tenlastegelegde feiten. Het openbaar ministerie stelde hoger beroep in tegen deze beslissing, maar het hof oordeelde dat de beslissing van de rechtbank moet worden aangemerkt als een tussenuitspraak. Dit betekent dat er geen afzonderlijk hoger beroep mogelijk is tegen deze uitspraak. Het hof overwoog dat volgens artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering alleen hoger beroep kan worden ingesteld tegen einduitspraken. De rechtbank had echter slechts een gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid uitgesproken, wat niet als een einduitspraak kan worden beschouwd. Het hof concludeerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het hoger beroep en verklaarde dit in zijn arrest. De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele regels omtrent hoger beroep in strafzaken, met als doel de voortgang van het hoofdgeding niet te belemmeren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 000837-19
Uitspraak d.d.: 18 juni 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de militaire kamer

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de hierna te vermelden beslissing van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2019 met parketnummer
05-760022-18 in de strafzaak tegen

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adres verdachte] .

Het hoger beroep

Door de verdediging is ter terechtzitting van 9 mei 2019 bij de militaire kamer van de rechtbank Gelderland een preliminair verweer gevoerd strekkende tot - onder meer - de (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging vanwege verjaring van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank heeft op diezelfde zitting beslist op dit preliminaire verweer van de verdediging. Deze beslissing van de rechtbank is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. De beslissing houdt in dat het openbaar ministerie gedeeltelijk niet‑ontvankelijk wordt verklaard ten aanzien van het tenlastegelegde, te weten voor zover het tenlastegelegde is begaan vóór 20 maart 2013.
Op 10 mei 2019 heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 9 mei 2019.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. F.F. Aarts, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof zal eerst de vraag moeten beantwoorden of het openbaar ministerie ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat voornoemde beslissing van de rechtbank een einduitspraak betreft en dat zij daarom ontvankelijk is in het hoger beroep.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep omdat dat hoger beroep - kort gezegd - is ingesteld tegen een tussenuitspraak waartegen geen hoger beroep mogelijk is.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegen vonnissen die een einduitspraak zijn.
Het doel van deze wettelijke bepaling is het appel in strafzaken te concentreren en de voortgang van het hoofdgeding niet te belemmeren. Derhalve moet appel tegen tussenuitspraken wachten op het appel tegen de einduitspraak.
Artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat onder een einduitspraak wordt verstaan - onder meer - de uitspraak tot niet-ontvankelijkheid.
Naar het oordeel van het hof dient de uitspraak van de rechtbank tot gedeeltelijke niet‑ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals die ter zitting op 9 mei 2019 in deze zaak is gedaan, niet als een dergelijke einduitspraak maar als een tussenuitspraak te worden aangemerkt waartegen geen afzonderlijk hoger beroep mogelijk is en wel om het volgende.
Onder de in artikel 138 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde einduitspraak dient te worden verstaan: de uitspraak tot niet-ontvankelijkheid ten aanzien van één of meerdere van de tenlastegelegde feiten of afzonderlijke gedragingen die als zelfstandig feit kunnen worden gezien. In dat geval kan het desbetreffende feit of de gedraging of kunnen de desbetreffende feiten of gedragingen immers worden afgesplitst van het resterende feit of de gedraging of van de resterende feiten of gedragingen. Na afsplitsing ontstaan dan twee zaken die zonder bezwaar elk in hun eigen procedures (onder een eigen zaaknummer) kunnen voortgaan.
In de thans voorliggende situatie is er evenwel sprake van gedeeltelijke niet‑ontvankelijkheid ten aanzien van het tenlastegelegde feit. Gezien de manier waarop de tenlastelegging is vormgegeven is het ook niet mogelijk binnen dat feit, dat impliciet ten laste gelegde delicten omvat, een onderverdeling te maken tussen een of meer feiten uit een periode vóór en ná het door de rechtbank aangenomen moment van verjaring. Er is dus op dit moment ten aanzien van geen enkel tenlastegelegd feit of tenlastegelegde gedraging door de rechtbank een einduitspraak gedaan. Splitsing van die delen van de tenlastelegging waarvan de rechtbank de niet-ontvankelijkheid heeft uitgesproken van die delen waarvan dat niet het geval is, is naar het oordeel van het hof in dit geval niet mogelijk.
Bovendien zou dat hoogst onwenselijk zijn. Als het hof het ingestelde hoger beroep ontvankelijk zou achten en zich inhoudelijk zou uitlaten over de beslissing van de rechtbank over de verjaring, zouden er - te meer als er tegen dat arrest van het hof beroep in cassatie zou worden ingesteld en de rechtbank ondertussen verdergaat met de behandeling van de daar nu aangehouden zaak - twee separate procedures ontstaan over hetzelfde tenlastegelegde feit en dezelfde in de tenlastelegging omschreven gedragingen. Naar het oordeel van het hof zou dat een zeer onwenselijke situatie zijn, welke situatie artikel 406 van het Wetboek van Strafvordering nu juist tracht te voorkomen.
Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr. G. Souer, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 18 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 juni 2019.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter deelt mede dat binnen twee weken na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.