ECLI:NL:GHARL:2019:5633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.226.127/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en cao-toepassing in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van [appellante] tegen Basarz V.O.F. en haar vennoten. [appellante] vorderde achterstallig loon, niet genoten vakantiedagen, pensioenbijdragen en betaling van overuren. De zaak draait om de vraag of [appellante] correct is ingeschaald volgens de cao Levensmiddelenbedrijf en of de vorderingen zijn verjaard.

De feiten zijn als volgt: [appellante] was in dienst bij Basarz c.s. en heeft in 2013 haar arbeidsovereenkomst beëindigd. Ze stelde dat ze ten onrechte niet volgens de cao was uitbetaald en dat ze recht had op achterstallig loon, vakantiedagen en pensioenbijdragen. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] grotendeels afgewezen, met uitzondering van de niet genoten vakantiedagen en de pensioenbijdragen.

In hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [appellante] opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de vordering tot achterstallig loon niet was verjaard, omdat [appellante] tijdig stuitingshandelingen had verricht. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] niet de verantwoordelijkheden van een bedrijfsleider had gedragen, waardoor haar aanspraak op een hogere inschaling volgens de cao niet kon worden toegewezen. De vordering tot loonindexatie werd wel toegewezen, evenals de vordering voor niet opgenomen vakantiedagen en pensioenbijdragen. Het hof heeft de proceskosten in eerste aanleg gecompenseerd en de kosten van het incidenteel appel aan Basarz c.s. opgelegd.

De uitspraak van het hof resulteerde in een veroordeling van Basarz c.s. tot betaling van € 11.000,- aan achterstallig loon, € 399,13 voor niet opgenomen vakantiedagen en € 5.445,- voor niet betaalde pensioenbijdragen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.226.127/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5449721)
arrest van 9 juli 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. S. Scheltinga, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.de vennootschap onder firmaBasarz V.O.F.,

zaakdoende te Groningen,
hierna:
Basarz,
alsmede haar vennoten

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
Basarz c.s.,
advocaat: mr. M. Arends, kantoorhoudend te Assen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 januari 2019 hier over.
1.2
In dit tussenarrest heeft het hof [appellante] in staat gesteld om alsnog te reageren op het voor het eerst in appel gedane verjaringsverweer van Basarz c.s. en om de toepasselijke versie van de cao Levensmiddelenbedrijf over te leggen.
1.3
[appellante] heeft op 5 februari 2019 een akte genomen en daarbij producties overgelegd.
1.4
Basarz c.s. hebben op 19 maart 2019 een antwoordakte genomen.
1.5
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd en [appellante] daartoe aanvullend gefourneerd.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten
2.1
Basarz c.s. exploiteren een delicatessenwinkel aan de [a-straat 1] te [B] .
2.2
[appellante] heeft in haar studententijd een kamer bij [geïntimeerde3] gehuurd. Zij is nadien op 1 februari 2000 in dienst getreden bij Basarz c.s. Daarbij is voor [appellante] een pensioenverzekering afgesloten bij Delta Lloyd. In juni 2000 heeft [appellante] een pensioenbrief gekregen.
2.3
In 2010 zijn er spanningen ontstaan tussen [appellante] en Basarz c.s. naar aanleiding van onregelmatigheden rond het kassaldo. Nadat [appellante] weigerde een nieuwe kasinstructie te tekenen mocht zij geen kasbeheer meer doen. Dit heeft tot een verdere verslechtering van de arbeidsrelatie geleid, waarbij [appellante] zich ziek heeft gemeld. Mediation heeft onvoldoende tot verbetering geleid. Basarz c.s. hebben met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 februari 2013.
2.4
Het laatst verdiende loon van [appellante] bedroeg € 2.342,88 bruto (exclusief emolumenten) per maand. Op de loonstrook stond als functie bedrijfsleider. Het door haar verdiende loon was minder dan het cao-loon voor bedrijfsleider speciaalzaak, maar meer dan het cao-loon voor assistent-bedrijfsleider.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft bij inleidende dagvaarding van 13 oktober 2016 aanspraak gemaakt op achterstallig loon vanaf april 2008, stellende dat zij ten onrechte niet overeenkomstig de cao Levensmiddelenbedrijf naar de functie van bedrijfsleider is uitbetaald. Zij heeft de hoogte van het achterstallig loon, inclusief vakantiegeld, begroot op € 17.388,51 bruto.
Verder heeft zij aanspraak gemaakt op uitbetaling van 16,6 uur niet genoten vakantie-uren, door haar begroot op € 319,30 bruto, op uitbetaling van € 5.445,- aan achterstallige pensioenbijdragen en uitbetaling van 206,75 gemaakte overuren begroot op € 3.753,51 bruto inclusief daarover volgens [appellante] verschuldigde vakantiebijslag.
Daarnaast heeft zij aanspraak gemaakt op de maximale wettelijke verhoging.
3.2
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 25 juli 2017 geoordeeld dat niet was aangetoond dat [appellante] verantwoordelijkheden of kerntaken ten aanzien van het beheer van de winkel heeft uitgevoerd of eindverantwoordelijk is geweest voor het resultaat van de winkel. De vorderingen gebaseerd op het functieloon voor de bedrijfsleider speciaalzaak uit de cao Levensmiddelenbedrijf zijn door de kantonrechter afgewezen.
3.3
De kantonrechter heeft wel de vorderingen betreffende de niet genoten vakantiedagen toegewezen, vermeerderd met de tot 25% gematigde wettelijke verhoging, en de vordering tot betaling van de aanvullende pensioenpremie.
3.4
De vordering tot betaling van de overuren heeft de kantonrechter afgewezen omdat deze onvoldoende was onderbouwd.
3.5
De kantonrechter heeft Basarz c.s. in de kosten van de procedure veroordeeld.

4.De beoordeling van de vordering in hoger beroep

De wijzigingen van eis
4.1
[appellante] heeft bij memorie van grieven haar eis voorwaardelijk vermeerderd. Die eiswijziging is op het processueel juiste tijdstip ingesteld. Basarz c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en het hof ziet ook ambtshalve geen redenen om de eiswijziging buiten beschouwing te laten. Het hof zal recht doen op de aldus gewijzigde eis.
4.2
Bij haar akte 5 februari 2019 heeft [appellante] de grondslag van haar vordering betreffende de uitbetaling van overuren gewijzigd in die zin dat zij thans stelt dat het grotendeels zou gaan om opgespaarde vakantie-uren. Basarz c.s. hebben zich terecht tegen deze wijziging verzet. Immers de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de
- ingevolge artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv - aan de oorspronkelijk eisende partij toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van haar eis in hoger beroep in die zin dat zij in beginsel haar eis niet later dan in haar memorie van grieven of (indien zij Geïntimeerde is) van antwoord mag veranderen of vermeerderen. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Die uitzonderingen doen zich in dit geval niet voor. Dat betekent dat het hof de eiswijziging tot uitbetaling van opgespaarde vakantie-uren buiten beschouwing zal laten en dat het wat betreft vakantie-uren uitsluitend gaat over 16,6 uur die in eerste aanleg gevorderd en toegewezen zijn en die het onderwerp zijn van grief 4 in incidenteel appel.
Het beroep op verjaring
4.3
Basarz c.s. hebben zich in de memorie van antwoord op verjaring beroepen van de vorderingen van [appellante] die zien op achterstallig loon omdat de cao Levensmiddelbedrijf niet juist is toegepast alsmede ten aanzien van de vordering betreffende het niet uitbetaalde overwerk.
4.4
[appellante] heeft in haar akte van 5 februari 2019 gesteld dat zij de verjaring van haar vorderingen heeft gestuit met een tweetal brieven van 6 juni 2012 en 30 juni 2012 (punt 25 van haar akte van 5 februari 2019). Het hof merkt, gelet op wat verder in deze akte is vermeld en gelet op de bij de akte gevoegde producties, 30 juni 2012 aan als een verschrijving en leest dit als 30 november 2012.
4.5
De loonvordering van [appellante] verjaart volgens het regiem van de artikelen 3:307 en 3:308 BW. De verjaringstermijn bedraagt vijf jaar na het moment van opeisbaarheid. De inleidende dagvaarding dateert van 13 oktober 2016, waarmee een lopende verjaringstermijn in gestuit overeenkomstig artikel 3:316 BW. Voor zover de vordering betrekking heeft op loonaanspraken over perioden vóór 13 oktober 2011 is van belang of verdere stuitingshandelingen zijn verricht. Bij de brief van 6 juni 2012 heeft [appellante] aanspraak gemaakt op achterstallige loonbetaling omdat de cao Levensmiddelenbedrijf vanaf
1 januari 2008 niet juist zou zijn toegepast. Deze vordering is herhaald in de brief van
30 november 2012. De ontvangst van die brieven is door Basarz c.s. niet betwist. Het hof oordeelt dan ook dat de verjaring voor deze aanspraak is gestuit.
4.6
Het hof verwerpt ook het beroep van Basarz c.s. op verjaring ten aanzien van de voorwaardelijke vordering die [appellante] bij haar memorie van grieven heeft ingesteld. Dit betreft in wezen een subsidiaire vordering tot het alsnog uitbetalen van de generieke indexering ingevolge de cao Levenmiddelenbedrijf over de periode vanaf 1 januari 2008 tot einde arbeidsovereenkomst over het contractuele loon van [appellante] , dit voor het geval haar stelling dat zij aanspraak zou hebben op indeling in een hogere loonschaal niet zou worden gevolgd. Aangezien [appellante] steeds aanspraak heeft gemaakt op deze loonindexatie bij haar thans primaire vordering, is het hof van oordeel dat de vordering tot toepassing van de cao-indexering over het contractuele loon vanaf 1 januari 2008 niet is verjaard.
De inschaling van [appellante]
4.7
De
grieven I en II in principaal appelbetreffen de vraag of [appellante] op de juiste wijze is ingeschaald ingevolge de cao Levensmiddelenbedrijf, waarbij de stelling van [appellante] is dat zij functioneerde als bedrijfsleider speciaalzaak in de zin van die cao, wat door Basarz c.s. wordt betwist.
4.8
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Basarz c.s. gebonden was aan de cao Levensmiddelenbedrijf inden en voor zover deze algemeen verbindend is verklaard. Tegen deze overweging is geen als zodanig aangeduide grief gericht. Weliswaar stelt [appellante] in punt 49 van haar memorie van grieven dat een mondeling incorporatiebeding zou zijn afgesproken, maar dit wordt door Basarz c.s. weersproken, zodat ook het hof uit zal gaan van binding aan de cao uitsluitend door algemeen verbindendverklaring.
[appellante] voert aan dat zij had moeten worden ingeschaald in functiegroep G van de cao Levensmiddelenbedrijf. De functieafdeling is geregeld in artikel 20 van de cao (althans de overgelegde versies van 2010 en van 2012 daarvan, waarbij niet gesteld is dat die in de eerdere cao’s anders was), waarbij wordt verwezen naar het handboek functiewaardering bij deze cao. De functie bedrijfsleider speciaalzaak wordt daarin als volgt omschreven:
Doel van de functie
Beheren en exploiteren van de winkel teneinde te voldoen aan de gestelde opbrengst- omzet- en kostendoelen.
Functiecontext
(…)
Het betreft de budgetverantwoordelijke winkel-/filiaalchef, die leiding geeft aan enkele verkoopmedewerkers en eventueel aan een assistent bedrijfsleider.
(…)
Verantwoordelijkheidsgebieden/Kerntaken
Ontwikkelen en uitwerken van het (afgeleide) marketing- en verkoopbeleid en
optimaal benutten van de commerciële mogelijkheden van de winkel. Is
resultaatverantwoordelijk.
Leiding geven aan het personeel werkzaam in de winkel teneinde te zorgen voor
een doelmatige verdeling van de werkzaamheden en toe te zien op een tijdige en
juiste uitvoering hiervan. Hiertoe o.a.:
• verzorgen van een optimale personeelsbezetting
• plannen en verdelen van werkzaamheden
• toezicht houden op en controleren van de dagelijkse werkzaamheden
• motiveren en begeleiden van medewerkers
• actief begeleiden van verzuim en toezien op de arbeidsomstandigheden.
Beheren van de winkel zodanig dat het gebouw en de bedrijfsmiddelen in goede en
ordelijke staat verkeren. Hiertoe o.a.
• signaleren van bouwkundige onvolkomenheden en deze melden
• doen van voorstellen voor noodzakelijke investeringen.
Exploiteren van de winkel zodanig dat voldaan wordt aan de omzet- en
kostendoelen. Dit omvat o.a.:
• bewaken van de omzet en signaleren van ontwikkelingen c.q. stagnaties
• analyseren van budgetverschillen en (filiaal)resultaten
• bewaken van beïnvloedbare kosten m.b.t. personeel, balansverschillen e.d.
Zorgdragen voor de bedrijfsverzorging en artikelpresentatie volgens voorschriften en
richtlijnen zodanig dat de winkel een goede, herkenbare uitstraling heeft en hiervan
een stimulerende werking uitgaat naar de verkoop van artikelen. Hiertoe o.a.:
• bewaken van een complete, verzorgde en uitnodigende winkelpresentatie
• bewaken van de persoonlijke presentatie van het winkelpersoneel
• zorgdragen voor de uitvoering van promotionele acties
• onderhouden van contacten met klanten en adviseren m.b.t. het specifieke assortiment van de winkel
• afhandelen van klachten
Zorgdragen voor een actieve diefstal- en dervingbestrijding zodanig dat
winkeldiefstallen en winkelovervallen worden geminimaliseerd en er zo weinig
mogelijk lekkage plaatsvindt van producten. Hiertoe:
• instrueren van het winkelpersoneel over voorschriften en procedures t.a.v.
winkeldiefstallen en overvallen
• controleren op de naleving van deze voorschriften
• afhandelen van winkeldiefstallen
• analyseren, bespreken van dervingresultaten en in gang zetten van acties ter
verbetering hiervan.
Uitvoeren van diverse overige werkzaamheden, waaronder:
• communiceren met belanghebbenden zowel binnen als buiten de eigen winkel
• voeren van de algemene administratie
• toezien op veiligheid m.b.t. klant, personeel, artikelen, geld, pand en inventaris.
4.9
De kantonrechter heeft overwogen dat niet gebleken is dat [appellante] verantwoordelijkheden of kerntaken heeft gedragen c.q. uitgevoerd ten aanzien van het beheer van de winkel of dat zij eindverantwoordelijk is geweest voor het resultaat van de winkel. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen: “Zij hield zich niet bezig met bouwkundige kwesties, met het doen van investeringen of het doen van voorstellen daartoe. Zij droeg geen budgetverantwoordelijkheid voor het bewaken van de omzet en bedrijfskosten. Zij was evenmin verantwoordelijk voor de presentatie van de artikelen en de uitstraling van de winkel om de verkoop te bevorderen. Ook was zij niet verantwoordelijk voor de administratie. Omdat een van de vennoten ook steeds of meestal in de winkel aanwezig was, ligt het voor de hand er vanuit te gaan dat deze degene is geweest die eindverantwoordelijk was voor de winkel, en niet [appellante] . In feite was het doel van de functie (het beheren en exploiteren van de winkel teneinde te voldoen aan de gestelde opbrengst- omzet- en kosten doelen) in haar functie niet aan de orde. Zij heeft weliswaar een aantal bedrijfsleider-achtige taken vervuld, maar dat betekende niet dat zij ook bedrijfsleider was.”
4.1
[appellante] heeft aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft gekeken naar de partijbedoeling en dat het de bedoeling van partijen was dat [appellante] als bedrijfsleidster zou functioneren.
4.11
Het hof overweegt dat, nog daargelaten dat Basarz c.s. betwisten dat het hun bedoeling is geweest dat [appellante] als bedrijfsleidster zou functioneren in de betekenis van het hiervoor geciteerde handboek functiewaardering, de kantonrechter terecht heeft overwogen dat artikel 20 van de cao bepaalt dat de werknemer uitsluitend op grond van de door hem te verrichten werkzaamheden wordt ingedeeld in één van de functiegroepen. Het handboek functiewaardering bij de cao werkt met een puntentelling (‘Orba-score’) die door geen van partijen is opgemaakt. [appellante] heeft niet betwist dat zij een aantal van de kerntaken van de cao-functiebedrijfsleider nimmer heeft verricht. Het ontbreken van enige van die kerntaken is naar ’s hofs oordeel op zich niet doorslaggevend, maar de kantonrechter heeft terecht de vraag vooropgesteld of de taken die [appellante] wèl uitoefende maakten dat zij kan worden aangemerkt als de eindverantwoordelijke voor het resultaat van de winkel. Dat daarvan in de jaren na 2008 sprake was, is niet gebleken.
4.12
De grieven I en II van [appellante] falen zodat de primaire vordering van [appellante] op dit punt terecht is afgewezen. Daarmee ontvalt het belang aan de beoordeling van grief 3 in incidenteel appel.
De achterstallige loonindexering conform de cao Levensmiddelenbedrijf
4.13
Het hof komt vervolgens toe aan de subsidiaire vordering tot uitbetaling van achterstallige indexatiebedragen (
grief III in principaal appelen de daarmee samenhangende
grieven 1 en 2 in incidenteel appel).
Vast staat dat het bruto-uurloon van [appellante] in 2008 € 15,23 bedroeg en dat Basarz c.s. nadien dit loon niet heeft geïndexeerd overeenkomstig (artikel 21 van de overgelegde versies van) de cao Levensmiddelenbedrijf.
4.14
De cao Levensmiddelenbedrijf is niet algemeen verbindend verklaard tussen 1 april 2010 en 29 juni 2010 en evenmin tussen 1 april 2011 en 11 juni 2012.
Naar ’s hofs oordeel maakt [appellante] terecht aanspraak op toepassing van de cao-indexatie over de periode waarin de cao algemeen verbindend is verklaard. Deze cao heeft geen standaardkarakter en de cao-indexatie heeft betrekking op alle lonen van de onder de cao vallende werknemers. Het hof verwerpt, onder verwijzing naar artikel 3 Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, het betoog van Basarz c.s. dat de volgens hen tussen partijen gemaakte afspraak om de cao-indexaties niet toe te passen, voor zou gaan op de cao-bepalingen.
4.15
De loonberekening van [appellante] over de periode juli 2008 tot en met maart 2010 is verder niet door Basarz c.s. betwist. Naar ’s hofs oordeel is ook de onderbreking van de algemeen verbindendverklaring in 2010 op juiste wijze in de loonberekening verwerkt; het hof verwerpt het betoog van Basarz c.s. dat in deze periode de indexatie op grond van de cao teruggedraaid zou moeten worden en dat [appellante] weer terug zou moeten vallen op het bruto-uurloon van € 15,23.
4.16
Wel hebben Basarz c.s. gelijk dat [appellante] ten onrechte ook de indexatie per
1 oktober 2011 heeft meegenomen in haar berekening. Op dat moment was de cao Levensmiddelenbedrijf niet algemeen verbindend verklaard. Dit leidt er toe dat het hof de berekening over de periode oktober 2011 tot en met juni 2012 heeft verlaagd met de ten onrechte toegepaste verhoging.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de rekenkundige verwoording van [appellante] niet geheel klopt. Het hof komt tot de volgende opstelling:
juli 2008 tot en met juni 2009: 12 maal € 85,79 € 1.029,48
juli 2009 tot en met juni 2010: 12 maal € 180,21 € 2.162,52
juli 2010 tot en met september 2010: 3 maal € 209,40 € 628,20
oktober 2011 tot en met juni 2012: 21 maal € 185,85 € 3.902,85
juli 2012: € 231,36 € 231,36
augustus 2012 tot en met januari 2013: 6 maal € 282,84
€ 1.697,04
totaal € 9.651,45
te verhogen met 8% vakantiegeld, derhalve in totaal € 10.423,57 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2016 zoals gevorderd. Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval, waarbij met name van belang is dat [appellante] voor het eerst op 24 april 2018 aanspraak heeft gemaakt op deze verhoging over het haar uitbetaalde loon, aanleiding om de wettelijke verhoging over dit bedrag te matigen tot € 576,43, zodat het hof aan achterstallig loon inclusief de verhoging € 11.000,- zal toewijzen.
Grief III in principaal appel slaagt in zoverre en de grieven 1 en 2 in incidenteel appel treffen geen doel.
De niet-uitbetaalde vakantie-uren.
4.17
In
grief 4 in incidenteel appelvechten Basarz c.s. het oordeel van de kantonrechter aan dat [appellante] nog recht had op 16,6 uur aan niet opgenomen vakantiedagen. Subsidiair betogen zij dat de wettelijke verhoging over het daarmee gemoeide bedrag had moeten worden gematigd tot 10%. [appellante] verzet zich in haar
grief IVtot de matiging van 25%.
Volgens Basarz c.s. zou [appellante] in 2012 wel vakantie hebben opgenomen en zou daarmee ten onrechte geen rekening zijn gehouden. Basarz c.s., op wie als werkgever de verplichting rust om het verlofsaldo bij te houden, heeft geen deugdelijke verlofadministratie overgelegd. Het hof gaat dan ook aan dit bezwaar voorbij. Datzelfde geldt voor de stelling van Basarz c.s. dat voor de opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen een afwijkende regeling zou zijn overeengekomen. Uit de overgelegde cao Levensmiddelenbedrijf over 2012 blijkt dat niet en een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt. Het hof verwerpt grief 4 van Basarz c.s. Het hof deelt de overweging van de kantonrechter om de wettelijke verhoging op dit punt te matigen tot 25%, zodat ook grief IV van [appellante] faalt.
De pensioenverzekering
4.18
In
grief 5 in incidenteel appelstellen Basarz c.s. dat [appellante] vanaf 2008, toen de pensioenbijdrage door Basarz c.s. was stopgezet, langdurig heeft stilgezeten en dat zij daarmee haar recht op het alsnog betalen van deze bijdrage heeft verwerkt.
4.19
Het hof verwerpt ook deze grief. Dat [appellante] conform de tussen partijen gemaakte afspraken recht had op deze bijdrage, is niet betwist. Volgens vaste jurisprudentie is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten daartoe niet voldoende voor een beroep op rechtsverwerking. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde de aanspraak op in dit geval betaling van de pensioenbijdrage niet meer geldend zullen maken, dan wel dat Basarz c.s. in hun positie onredelijk worden benadeeld doordat alsnog aanspraak wordt gemaakt. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. Grief 5 in incidenteel appel faalt.
De overuren
4.2
In haar
grieven V, VI, VII, VIII, en IV bis(de Romeinse nummering van [appellante] is wat verwarrend) vecht [appellante] de afwijzing van haar claim tot uitbetaling van veronderstelde overuren aan. Uit productie 12 bij haar akte van 5 februari 2019 blijkt dat het laatste standpunt van [appellante] op dit punt is dat zij in 2009 18 overuren heeft gemaakt, in 2010 14 en in 2011 46,75 die nog uitbetaald zouden moeten worden.
Het hof verwerpt deze grieven. Het hof acht niet aangetoond dat de gestelde overuren daadwerkelijk zijn gemaakt; uit bijlage 12 blijkt dat niet en de verhouding tussen deze bijlage en de bij de inleidende dagvaarding gevoegde, deels onleesbare, bijlagen waarmee [appellante] haar aanvankelijke vordering heeft ondersteund is het hof evenmin helder geworden. Daarbij komt dat [appellante] vanaf 2011 een vierdaagse werkweek had van 35,5 uur en dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij op de al langere dagen dan 8 uur ook nog heeft overgewerkt, laat staan dat zij inzichtelijk heeft gemaakt dat zij voor verondersteld overwerk opdracht had van Basarz c.s. Het hof gaat ook voorbij aan het bewijsaanbod van [appellante] op dit onderdeel, aangezien dat onvoldoende is gespecificeerd.
De proceskosten in eerste aanleg
4.21
Beide partijen (
grief Vbis in principaal appel en grief 6 in incidenteel appel) keren zich tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
De vordering is in eerste aanleg slechts voor een gering deel toegewezen. In hoger beroep kent het hof een groter bedrag toe, maar dat meerdere ziet op de eiswijziging in hoger beroep. Gelet op die uitkomst zal het hof de proceskosten in eerste aanleg compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten dient te dragen. Grief Vbis faalt en grief 6 slaagt in zoverre.
De slotsom
4.22
Het hof zal het vonnis in eerste aanleg om doelmatigheidsreden geheel vernietigen en opnieuw rechtdoende, Basarz c.s. veroordelen om aan [appellante] te betalen
a. een bedrag van € 11.000,- bruto (inclusief de wettelijke verhoging) aan achterstallig salaris ingevolge de niet toegepaste cao-indexaties;
b. een bedrag van € 399,13 bruto (inclusief de wettelijke verhoging) voor niet opgenomen vakantiedagen, vanaf 13 oktober 2016;
c. een bedrag van € 5.445,00 bruto terzake van niet betaalde pensioenbijdrage,
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2016.
4.23
Het hof zal de kosten van het principaal hoger beroep compenseren aangezien beide partijen daarin over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Het hof zal Basarz c.s. in de kosten van het incidenteel appel veroordelen, nu zij daarin voor het grootste deel in het ongelijk zijn gesteld. Deze kosten worden begroot op 0,5 punt naar tarief I aan salaris voor de advocaat van [appellante] , te vermeerderen met de door [appellante] gevorderde nakosten.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 25 juli 2017 en opnieuw rechtdoende
veroordeelt Basarsz c.s. om aan [appellante] te voldoen de volgende bedragen:
  • € 11.000,- bruto aan achterstallig loon;
  • € 399,13 bruto voor niet-opgenomen vakantiedagen;
  • € 5.445,- bruto voor niet betaalde bijdrage aan de pensioenverzekering;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2016 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Basarz c.s. in de kosten van het incidenteel appel, aan de zijde van [appellante] begroot op € 379,50 voor salaris, te vermeerderen met de nakosten ten bedrage van € 157,-
met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Basarz c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en van de procedure in principaal hoger beroep, in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.