In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator voor hun minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Geersen-Janssen, verzocht om de benoeming van een bijzondere curator omdat zij meende dat de belangen van het kind niet goed werden behartigd door de gecertificeerde instelling (GI). De vader, die ook in de procedure was betrokken, was het niet eens met dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat er een aanzienlijke strijd tussen de ouders bestaat, maar oordeelde dat er geen sprake was van de noodzakelijke strijd tussen de belangen van de ouders en die van het kind, zoals vereist in artikel 1:250 BW. Het hof concludeerde dat de GI voldoende zorg droeg voor de belangen van het kind en dat de benoeming van een bijzondere curator in deze situatie niet noodzakelijk was. Het verzoek van de moeder werd afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel werd bekrachtigd.