Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een man in zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn biologische zoon, geboren in 2003. De man had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om erkenning van het kind en een omgangsregeling, maar was in zijn verzoeken niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende sprake was van 'family life' tussen de man en het kind, wat essentieel is voor de ontvankelijkheid in een verzoek tot omgang. De vrouw, de moeder van het kind, betwistte de aanwezigheid van 'family life' en voerde aan dat de man nauwelijks contact had gehad met het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de feiten en omstandigheden rondom de relatie tussen de man en het kind onderzocht. Het hof concludeerde dat de man, ondanks zijn biologische vaderschap, onvoldoende bijkomende omstandigheden had gesteld die de conclusie rechtvaardigden dat er sprake was van 'family life'. De man had het kind in de eerste jaren van zijn leven niet erkend en had slechts sporadisch contact met hem gehad. Bovendien had het kind, inmiddels zestien jaar oud, ernstige bezwaren geuit tegen omgang met zijn vader.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling. De beslissing benadrukt het belang van de mening van het kind en de noodzaak voor de verzoeker om voldoende bewijs te leveren van een nauwe persoonlijke relatie met het kind.