ECLI:NL:GHARL:2019:5596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
21-000347-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig in Nederland, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 100 uren, omdat hij opzettelijk voordeel zou hebben getrokken uit door misdrijf verkregen geld. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden.

Tijdens de zitting op 24 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bewezenverklaring van het feit en een schuldigverklaring zonder oplegging van straf vroeg. De raadsman van de verdachte, mr. W.R. Jonk, heeft echter betoogd dat er geen bewijs was voor opzet van de verdachte op het door de medeverdachte gepleegde misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat het voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed alleen strafbaar is indien dit opzettelijk gebeurt.

Na zorgvuldige overweging heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het misdrijf, en heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde had begaan. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.J. Bosch als voorzitter, en is op 8 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000347-19
Uitspraak d.d.: 8 juli 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen - na terugwijzing door deHoge Raad der Nederlanden bij arrest van 8 januari 2019 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van21 november 2014 met parketnummer 16-652494-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende bewezenverklaring van het feit en schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 11 december 2013 in de gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van (een) door [medeverdachte] (met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Algemene Bijstandswet en/of Wet Werk en Bijstand), door middel van het (door die [medeverdachte] ) opzettelijk niet voldoen aan de inlichtingenverplichting(en), uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en/of Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de verklaring van verdachte ter zitting van de politierechter volgt dat hij bewust heeft afgewogen om geen gezamenlijke uitkering aan te vragen, omdat hij bang was voor problemen. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat de woonsituatie invloed heeft op de hoogte van de uitkering en verdachte niet is nagegaan of [medeverdachte] haar gewijzigde woonsituatie had doorgegeven, heeft de verdachte - aldus de advocaat-generaal - de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld afkomstig was van een misdrijf.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het door [medeverdachte] te plegen misdrijf teneinde de uitkering te verkrijgen door de uitkeringsinstantie onjuist te informeren.
Het hof stelt voorop dat het voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed alleen strafbaar is indien dit opzettelijk geschiedt, waarbij het (voorwaardelijk) opzet moet zijn gericht op het voordeel trekken én op het feit dat de opbrengst uit een door misdrijf verkregen goed komt. Het hof is met de raadsman van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om vast te stellen dat verdachte opzet had (ook niet in voorwaardelijke zin) op een door [medeverdachte] te plegen misdrijf zoals tenlastegelegd, namelijk op de schending van de inlichtingenplicht, teneinde de uit hoofde van de Algemene Bijstandswet en/of Wet Werk en Bijstand een uitkering te verkrijgen.
Het hof acht derhalve niet wettig bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier,
en op 8 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.