ECLI:NL:GHARL:2019:5596
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig in Nederland, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 100 uren, omdat hij opzettelijk voordeel zou hebben getrokken uit door misdrijf verkregen geld. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden.
Tijdens de zitting op 24 juni 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een bewezenverklaring van het feit en een schuldigverklaring zonder oplegging van straf vroeg. De raadsman van de verdachte, mr. W.R. Jonk, heeft echter betoogd dat er geen bewijs was voor opzet van de verdachte op het door de medeverdachte gepleegde misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat het voordeel trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed alleen strafbaar is indien dit opzettelijk gebeurt.
Na zorgvuldige overweging heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het misdrijf, en heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij het ten laste gelegde had begaan. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. L.J. Bosch als voorzitter, en is op 8 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.