ECLI:NL:GHARL:2019:5467

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
200.254.628
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding afbouwmedicatie door zorgverzekeraars en inzage in onderzoeksrapporten

In deze zaak hebben twee ziektekostenverzekeraars, Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en FBTO Zorgverzekeringen N.V., besloten om afbouwmedicatie niet te vergoeden, met uitzondering van de afbouw van Venlafaxine van 37,5 mg naar 0 mg. Appellant 1, die afbouwmedicatie heeft gebruikt, en zijn apotheek hebben een vordering ingesteld om inzage te krijgen in de onderzoeksrapporten die de zorgverzekeraars hebben opgesteld over de effectiviteit van deze medicatie. De voorzieningenrechter heeft de vordering in een eerder vonnis afgewezen, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en de vorderingen van appellanten beoordeeld. Appellanten vorderden op basis van artikel 843a Rv inzage in de onderzoeksrapporten, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat deze rapporten bestaan. De zorgverzekeraars hebben gemotiveerd betwist dat er verslagen zijn gemaakt van de onderzoeken die zij hebben uitgevoerd. Het hof concludeert dat de vorderingen van appellanten niet voor toewijzing in aanmerking komen, en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. Tevens worden appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.628
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 468767)
arrest in kort geding van 2 juli 2019
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant 2]
gevestigd te [plaats] ,
hierna: [appellant 2] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
advocaat: mr. D.J.C. Post,
tegen:
1. de naamloze vennootschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna: Zilveren Kruis,
2. de naamloze vennootschap
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
hierna: FBTO,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk: de zorgverzekeraars,
advocaat: mr. D. Hooft Graafland.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 april 2019 hier over. Bij dat arrest is een meervoudige comparitie bepaald.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het H-12 formulier d.d. 13 mei 2019 waarbij van de zijde van [appellant 1] en [appellant 2] de producties 49 en 50 zijn overgelegd,
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 29 mei 2019, waaraan gehecht de spreekaantekeningen van beide advocaten.
1.3
Na afloop van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
[appellant 2] levert aan haar patiënten - waaronder [appellant 1] - zelfbereide afbouwmedicatie verpakt in taperingstrips met op maat gemaakte doseringen voor de afbouw van onder meer het (voorheen) door [appellant 1] gebruikte geneesmiddel Venlafaxine.
2.2
Deze apotheekbereide afbouwmedicatie is geen geregistreerd geneesmiddel en komt (alleen) voor vergoeding in aanmerking als het kan worden aangemerkt als rationele farmacotherapie. Rationele farmacotherapie is de behandeling, preventie of diagnostiek van een aandoening met een geneesmiddel in een voor de patiënt geschikte vorm, waarvan de werkzaamheid en effectiviteit blijkt uit wetenschappelijke literatuur en dat tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering.
2.3
[appellant 1] heeft apotheekbereide afbouwmedicatie gebruikt en had destijds een ziektekostenverzekering bij FBTO.
2.4
De zorgverzekeraars vergoeden de onder 2.1 bedoelde taperingstrips niet, behalve voor de afbouw van Venlafaxine van 37,5 mg naar 0 mg. In correspondentie met [appellant 2] , [appellant 1] en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) hebben de zorgverzekeraars zich op het standpunt gesteld dat, behalve voor de taperingstrips voor de afbouw van Venlafaxine van 37,5 mg naar 0 mg, niet is aangetoond dat de door [appellant 2] bereide afbouwmedicatie rationele farmacotherapie is.
2.5
De zorgverzekeraars hebben literatuur- en veldonderzoek gedaan naar de rationaliteit van afbouwmedicatie in de vorm van taperingstrips.

3.De beoordeling

3.1
[appellant 1] en [appellant 2] vorderen in deze zaak op grond van artikel 843a Rv, samengevat, veroordeling van de zorgverzekeraars tot het direct verschaffen van afschrift van, dan wel inzage in de inhoud van het volledige literatuur- en/of veldonderzoek dat de zorgverzekeraars hebben gedaan naar taperingstrips en/of afbouwmedicatie, de analyse en/of conclusies en/of verslagen en/of rapportages en/of bevindingen die samenhangen met het literatuuronderzoek dat de zorgverzekeraars naar taperingstrips en/of afbouwmedicatie hebben gedaan en de analyse en/of conclusies en/of verslagen en/of rapportages en/of bevindingen die samenhangen met en/of namen van personen en instellingen betrokken bij het veldonderzoek dat de zorgverzekeraars naar taperingstrips en/of afbouwmedicatie hebben gedaan (hierna: de onderzoeksrapporten), dit alles op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderen zij vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen in zijn vonnis van 9 januari 2019. Tegen dit vonnis (hierna: het bestreden vonnis) hebben [appellant 1] en [appellant 2] vier grieven aangevoerd.
3.3
Grief 1 heeft betrekking op de feitenvaststelling. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, rekening houdend met hetgeen [appellant 1] en [appellant 2] in de toelichting op de grief hebben aangevoerd, behoeft deze grief verder geen bespreking meer.
3.4
De overige grieven strekken ertoe dat de zorgverzekeraars worden veroordeeld tot afgifte van de onderzoeksrapporten. Zoals [appellant 1] en [appellant 2] ter zitting hebben bevestigd, doelen zij daarmee op iedere vorm van vastlegging van het door de zorgverzekeraars uitgevoerde literatuur- en veldonderzoek, met de analyse, conclusies, verslagen, rapportages en bevindingen die daarbij horen. Voor toewijzing van deze vordering is onder meer vereist dat aannemelijk is dat de onderzoeksrapporten als hier bedoeld bestaan. In deze kort geding-procedure is het aan [appellant 1] en [appellant 2] om het bestaan van deze rapporten aannemelijk te maken. [appellant 1] en [appellant 2] stellen dat de onderzoeksrapporten er zijn. Zij voeren hiertoe aan dat de zorgverzekeraars in diverse berichten - gericht aan verzekerden, [appellant 2] en de minister - aangeven dat er onderzoek is gedaan en dat er zorgvuldig is gehandeld, waaruit voldoende blijkt dat er vastlegging van die onderzoeken is geweest. [appellant 1] en [appellant 2] beroepen zich in dit kader op de e-mailberichten van Zilveren Kruis aan [appellant 2] van 11 april 2016 en 13 februari 2017 waarin melding wordt gemaakt van
“nader onderzoek”en
“Wij hebben zorgvuldig literatuur- en veldonderzoek gedaan”. Ook in het antwoord op vragen van de minister heeft Zilveren Kruis aangegeven dat zij zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende citaten uit haar e-mailbericht aan de minister van 7 februari 2018:
“zeer zorgvuldig onderzoek”,
“intensief”,
“goed doordacht en gemotiveerd beleid”,
“geruime tijd onderzoek”,
“onze eigen literatuurstudie”en
“naast ander onderzoek”.Verder blijkt uit een e-mailbericht van de minister van 12 oktober 2018 dat de minister ervan uitgaat dat Zilveren Kruis zich beroept op
“eigen grondig onderzoek (literatuur en praktijk)”. Daarnaast informeerde Zilveren Kruis medio 2017 via haar website dat zij de
“afgelopen maanden”gekeken heeft naar
“de mogelijkheden om zogeheten taperingstrips (afbouwmedicatie) voor antidepressiva, antipsychotica en benzodiazepines te vergoeden”en is tijdens de taperingdag op 29 maart 2017 aan de orde geweest dat Zilveren Kruis onderzoek heeft gedaan. [appellant 1] en [appellant 2] beroepen zich bovendien op e-mailberichten van de klachtenmanager van FBTO aan [appellant 1] van 7 en 15 juni 2017 waarin zij meldt dat er
“literatuuronderzoek en overleg met het veld is geweest”en dat
“de afdeling Zorg mij de verslagen van de studies niet[kan]
verstrekken”. Het gebruik van de term
“verslagen”duidt erop dat de onderzoeken op schrift zijn vastgelegd. [appellant 1] en [appellant 2] achten het verder ongeloofwaardig dat de coulanceregeling die de zorgverzekeraars enige tijd hanteerden, is beëindigd vanwege de resultaten van het verrichte onderzoek zonder dat er documenten daarover zijn. Tot slot voeren [appellant 1] en [appellant 2] ter ondersteuning van hun stelling dat de onderzoeksrapporten bestaan aan dat zorgverzekeraars verplicht zijn hun standpunt dat er geen sprake is van rationele farmacotherapie duidelijk te onderbouwen, waarbij op zijn minst aangegeven moet worden welke literatuur is bestudeerd en inzichtelijk moet worden gemaakt om welke redenen er niet aan de rationaliteitseis is voldaan.
3.5
De zorgverzekeraars hebben gemotiveerd betwist dat de onderzoeksrapporten, althans de onderzoeksrapporten die [appellant 1] en [appellant 2] nog niet tot hun beschikking hebben, bestaan.
3.6
Voor onderzoeksrapporten die [appellant 1] en [appellant 2] al tot hun beschikking hebben, geldt dat het belang bij de vordering ontbreekt. Dit betreft met name het e-mailbericht van [persoon 1] (de adviserend apotheker van Zilveren Kruis) aan [appellant 2] van 11 april 2016, waarin de door [appellant 2] aangeleverde literatuur wordt besproken, en het e-mailbericht van [persoon 2] (senior manager zorginkoop van Zilveren Kruis) aan [appellant 2] van 16 februari 2017 met additionele informatie over de door Zilveren Kruis geraadpleegde literatuur. Ten aanzien van de overige onderzoeksrapporten betogen [appellant 1] en [appellant 2] dat deze, gelet op de hiervoor vermelde uitlatingen van de zorgverzekeraars, wel moeten bestaan. De zorgverzekeraars hebben echter gemotiveerd betwist dat er verslagen zijn gemaakt van de door hen (in de persoon van de heer [naam] ) verrichte onderzoeken. In een uitvoerige brief met bijlagen van 22 november 2018 is van de zijde van de zorgverzekeraars beschreven hoe bij [appellant 1] en [appellant 2] het idee is kunnen ontstaan dat er verslagen zijn gemaakt van de door de verzekeraars verrichte onderzoeken naar de rationaliteit van taperingstrips. In dat verband spreken zij van een “Babylonische spraakverwarring”. Van de zijde van [appellant 1] en de zorgverzekeraars is het in deze brief beschreven verloop van de correspondentie en de daarin gebezigde terminologie niet gemotiveerd tegengesproken. De zorgverzekeraars hebben gesteld dat het door hen verrichte literatuuronderzoek zich heeft beperkt tot het bestuderen van de door [appellant 2] aangeleverde literatuur en een eigen zoekpoging van de heer [naam] naar literatuur waaruit de rationaliteit van taperingstrips blijkt, die niets opleverde. [appellant 1] en [appellant 2] hebben dit niet gemotiveerd tegengesproken. Zij verbinden aan dit literatuuronderzoek wel de conclusie dat hiervan een verslag moet zijn gemaakt hetgeen van de zijde van de verzekeraars in de stukken en op vragen van het hof uitdrukkelijk is betwist. Het veldonderzoek heeft eruit bestaan dat de heer [naam] telefonisch over de rationaliteit van de taperingstrips gesprekken heeft gevoerd met collega’s, artsen en psychiaters, alsmede met apothekers heeft gesproken tijdens bijeenkomsten. [appellant 1] en [appellant 2] hebben dit niet gemotiveerd tegengesproken. Zij verbinden aan dit veldonderzoek wel de conclusie dat hiervan een verslag moet zijn gemaakt, hetgeen door de verzekeraars in de stukken en op vragen van het hof uitdrukkelijk is betwist. In de kern kan het standpunt van [persoon 3] en [appellant 2] als volgt worden samengevat: er is een literatuur- en een veldonderzoek uitgevoerd en dus moeten daarvan verslagen en rapportages zijn gemaakt. Voor deze aanname ziet het hof echter, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de zorgverzekeraars, voorshands onvoldoende grond. Gelet daarop hebben [appellant 1] en [appellant 2] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hen bedoelde andere onderzoeksrapporten bestaan.
3.7
Voor zover de vorderingen zijn gericht op verstrekking van de namen van personen en instellingen betrokken bij het veldonderzoek, ook als deze niet op enige wijze zijn vastgelegd, geldt dat artikel 843a Rv daarvoor geen grondslag biedt. Dit artikel kent immers alleen (onder nadere voorwaarden) het recht toe om inzage, uittreksel of afschrift te vorderen van bestaande bescheiden. Gesteld noch gebleken is dat daarvan bij deze gegevens sprake is.
3.8
Voor het horen van getuigen is in deze kortgedingprocedure geen plaats, zodat het hof voorbij gaat aan het bewijsaanbod van [appellant 1] en [appellant 2] .
3.9
Het voorgaande betekent dat de op artikel 843a Rv gebaseerde vordering van [appellant 1] en [appellant 2] niet voor toewijzing in aanmerking komt. De nevenvorderingen zijn bijgevolg ook niet toewijsbaar.

4.De slotsom

4.1
Het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal daarom worden bekrachtigd.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in het hoger beroep aan de zijde van de zorgverzekeraars zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x appeltarief II).
4.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van 9 januari 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de zorgverzekeraars vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant 1] en [appellant 2] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant 1] en [appellant 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, H.L. Wattel en I.W. Levelt-Iseger, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019.