ECLI:NL:GHARL:2019:5454
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verklaring in een executoriale derdenbeslagprocedure met betrekking tot stelplicht en bewijslast
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een executoriaal derdenbeslag dat door Main Energie B.V. was gelegd op de vorderingen van [appellant] en zijn medegedaagden. Het hof oordeelde dat de derde-beslagene, [appellant], zijn verklaring onvoldoende had gestaafd met gegevens en bescheiden, waardoor hij niet voldeed aan de eisen van artikel 476a lid 2 en 476b lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Gelderland, waarin [appellant] en zijn medegedaagden waren veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag was gelegd, te weten € 17.066,79, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De procedure begon met een vonnis van de rechtbank Gelderland van 1 juli 2015, waarin Main Energie B.V. een vordering had ingesteld tegen [appellant] en zijn medegedaagden. Na het leggen van het beslag op 4 maart 2016, hebben [appellant] en zijn medegedaagden niet tijdig een verklaring gedaan van de vorderingen die door het beslag waren getroffen. Main Energie vorderde betaling op grond van het feit dat [appellant] en zijn medegedaagden in gebreke waren gebleven om een verklaring te doen, wat hen verplichtte tot betaling als ware zij zelf schuldenaar.
Het hof concludeerde dat [appellant] zijn grieven niet voldoende had onderbouwd en dat hij de stellingen van Main Energie onvoldoende had gemotiveerd betwist. Hierdoor kwam het hof niet toe aan bewijslevering en werd het bewijsaanbod van [appellant] gepasseerd. Het hof veroordeelde [appellant] in de proceskosten van Main Energie, die werden vastgesteld op € 1.952,00 voor griffierecht en € 1.074,00 voor salaris advocaat, met nakosten van € 157,00. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.