ECLI:NL:GHARL:2019:5411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/00190
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] uit Duitsland tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2018, waarin het bezwaar tegen twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting niet-ontvankelijk werd verklaard. De eerste naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015, en de tweede van 6 juni 2016 tot en met 5 september 2016. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard voor de tweede naheffingsaanslag en de boetes, maar ongegrond voor de eerste. Belanghebbende stelde dat hij in 2013 naar Duitsland was verhuisd en dat de naheffingsaanslag hem nooit had bereikt. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag op juiste wijze had bekendgemaakt, omdat belanghebbende op dat moment nog ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP) in Nederland. Echter, het Hof kwam tot de conclusie dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar verschoonbaar was, omdat belanghebbende pas in januari 2017 kennis had genomen van de naheffingsaanslag. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar betrof en verklaarde het bezwaar ontvankelijk, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00190
uitspraakdatum: 2 juli 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z] , Duitsland(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 februari 2018, nummer AWB 17/2896, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting opgelegd. De eerste naheffingsaanslag heeft betrekking op het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015 en de tweede op het tijdvak 6 juni 2016 tot en met 5 september 2016. Tegelijk met iedere naheffingsaanslag is een boete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de twee naheffingsaanslagen en boetes niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 juni 2016 tot en met 5 september 2016 en de boetes betreft, de uitspraken van de Inspecteur in zoverre vernietigd en de zaken in zoverre teruggewezen naar de Inspecteur. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep ziet uitsluitend op het oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende stond sinds 4 juni 2009 als ingezetene ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [a-straat 1] te [A] . Hij is op 28 februari 2017 door de gemeente Soest met terugwerkende kracht tot 1 september 2016 uitgeschreven uit de BRP.
2.2.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van een “Anmeldebestätigung bei Wohnungswechsel innerhalb der Gemeinde” van 10 mei 2013 van de Duitse gemeente Velbert. Volgens dit bescheid is [X] per 10 mei 2013 ingeschreven op het adres [b-strasse 2] te [Z] . Volgens een brief van de gemeente Velbert van 16 februari 2016 staat [X] geregistreerd op het adres [c-strasse 3] te [Z] .
2.3.
Bij een controle op 28 november 2015 rond 22.30 uur is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van het motorvoertuig van het merk en type Audi A5 met het Duitse kenteken [YY-YY0000] (hierna: de auto), gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland. De auto staat op naam van een leasemaatschappij. Naar aanleiding van deze constatering heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete opgelegd. De dagtekening van de naheffingsaanslag is 6 juli 2016.
2.4.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een tweede naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete opgelegd over het tijdvak 6 juni 2016 tot en met 5 september 2016. Deze naheffingsaanslag is gedagtekend 26 september 2016.
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 24 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetes. Niet in geschil is dat de brief op 24 januari 2017 is verzonden door belanghebbende en op 25 januari 2017 is ontvangen door de Inspecteur.
2.6.
Tot de gedingstukken behoort een kopie van het besluit ambtshalve uitschrijving uit de BRP van Soest van de Teamleider Burgerzaken van de gemeente Soest aan belanghebbende van 28 februari 2017. In dit besluit staat, voor zover van belang, het volgende:

Argumenten
Uit onderzoek blijkt dat u de huur van [a-straat 1] heeft opgezegd bij de corporatie met ingang van 30 augustus 2016. Kennelijk woonde u in ieder geval tot die datum op dit adres. U overlegt een kopie van een aangifte van adreswijziging (zie punt 1.). Dit aangiftemodel herkennen wij. Dit model is namelijk toegezonden aan uw ex-partner mevrouw [B] voor wie u een adresonderzoek liet starten in 2015. De aangifte van adreswijziging was namelijk toegezonden bij onze brief gericht aan haar op 7 september 2015 en gezonden naar [a-straat 1] . Kennelijk woonde u daar en heeft u dit model gebruikt om ons ervan te overtuigen dat u bij ons aangifte zou hebben gedaan.
De kopie vermeld onder punt 1 is wat ons betreft dan ook ongeloofwaardig. Te meer daar er in 2013 geen adreswijziging van u voorkomt in ons zaaksysteem. Elke aangifte wordt namelijk opgenomen in ons zaaksysteem.
Het document onder punt 2 is een indicatie dat u kennelijk in 2013 in Duitsland verblijft maar dat ontslaat u niet van uw plicht zelf aangifte van vertrek te doen in Nederland.
Op 11 maart 2014 heeft u aangifte gedaan van vermissing van uw reisdocument. Op het proces-verbaal, dat door u is ondertekend, en vermissingsverklaring staat als adres [a-straat 1] . U heeft aan de balie bij team Burgerzaken niet vermeld dat het adres onjuist zou zijn. Dit was u wel verplicht als u stelt al sinds 2013 in Duitsland te wonen.
Op basis van onze bevindingen hebben wij besloten u uit te schrijven als inwoner van [A] per 1 september 2016 (datum beëindiging huurcontract van de woning aan [a-straat 1] op uw verzoek) en niet per 11 mei 2013.”

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het naheffingsaanslagbiljet hem nooit heeft bereikt. Belanghebbende stelt daartoe dat hij in 2013 naar Duitsland is verhuisd en zich toen heeft uitgeschreven als inwoner van zijn toenmalige woonplaats [A] . De gemeente Soest heeft zijn uitschrijving niet goed verwerkt. Belanghebbende heeft zijn Nederlandse rijbewijs in 2013 ingeruild voor een Duits rijbewijs en zich ingeschreven op het adres [b-strasse 2] te [Z] , Duitsland. Belanghebbende ontkent dat hij op 28 november 2015 tegenover de controleur heeft verklaard dat hij in Nederland zou wonen.
4.2.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur het naheffingsaanslagbiljet op juiste wijze aan belanghebbende bekend heeft gemaakt. Belanghebbende stond op het moment dat het naheffingsaanslagbiljet werd verzonden (op of omstreeks 6 juli 2016) nog ingeschreven in de BRP van de gemeente [A] . De Inspecteur mag uitgaan van de gegevens die in de BRP staan. De Inspecteur was niet verplicht andere bestanden te raadplegen, zoals dat van het CJIB of van autoriteiten in het buitenland. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende de Inspecteur langs andere weg op de hoogte heeft gesteld van zijn adres in Duitsland.
4.3.
Anders dan de Rechtbank, is het Hof van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Inspecteur heeft desgevraagd niet bestreden dat de door belanghebbende overgelegde documenten van de gemeente Velbert authentiek zijn. Het Hof leidt uit deze documenten af dat belanghebbende sinds 10 mei 2013 over een woon- en een bedrijfsadres in [Z] beschikte. Belanghebbende heeft ter zitting uitgelegd dat hij regelmatig vanuit Duitsland naar [C] is gereden om zijn zoon te bezoeken, die bij zijn moeder in [C] woont. Daar was belanghebbende ook toen de auto op zaterdag 21 januari 2017 in beslag werd genomen. Via de deurwaarder is belanghebbende op de hoogte geraakt van het bestaan van de onderhavige naheffingsaanslag, en de maandag (23 januari 2017) daarna heeft belanghebbende de Belastingdienst gebeld en naar aanleiding van de verkregen informatie bezwaar gemaakt. Het Hof acht aannemelijk, zoals belanghebbende heeft verklaard, dat belanghebbende al langere tijd niet meer in de woning aan de [a-straat 1] te [A] verbleef, via e-mail op de hoogte is geraakt van de huurschuld die zijn ex-partner had opgebouwd, daarna de huurschuld heeft betaald en de huurovereenkomst heeft opgezegd. Het Hof acht, gelet op al deze feiten en omstandigheden, aannemelijk dat belanghebbende pas in januari 2017 kennis heeft genomen en kunnen nemen van de naheffingsaanslag. Nu hij daarna direct bezwaar heeft aangetekend, is de termijnoverschrijding naar het oordeel van het Hof dus verschoonbaar.
4.4.
De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Op verzoek van partijen zal het Hof de zaak terugwijzen naar de Rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling van deze naheffingsaanslag.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

In deze zaak heeft het Hof geen griffierecht geheven.
De Rechtbank heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 501. Hiertegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof hiervan zal uitgaan.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015 betreft,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur voor zover deze ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 6 maart 2013 tot en met 27 november 2015,
– verklaart dat bezwaar ontvankelijk,
– wijst de zaak terug naar de Rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 2 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 02 juli 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.