ECLI:NL:GHARL:2019:5403

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
21-001565-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een fietsster, was betrokken bij een aanrijding op 3 juni 2017 in Velp, waarbij een voetgangster met een rollator om het leven kwam. De verdachte had tijdens het fietsen kort op haar telefoon gekeken, wat leidde tot de aanrijding. De advocaat-generaal eiste bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig had gedragen dat dit tot de aanrijding had geleid. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van €500,- en 10 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001565-18
Uitspraak d.d.: 1 juli 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2018 met parketnummer 05-820079-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. E.M. Bosscher, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 3 juni 2017 te Velp in de gemeente Rheden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (fiets), komende uit de richting Arnhem en/of gaande in de richting Velp centrum, daarmede rijdende over de weg, de Arnhemsestraatweg,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl zij, verdachte tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of op die telefoon heeft gekeken
en/of niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor haar gelegen weggedeelte van die weg (de Arnhemsestraatweg) en/of
terwijl op korte afstand voor haar, verdachte op een op die weg (de Arnhemsestraatweg) gesitueerde fietsstrook, althans op die weg (de Arnhemsestraatweg), zich een met een rollator voortbewegende voetgangster bevond,
de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde voertuig (fiets), in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet zodanig heeft geregeld dat zij, verdachte in staat was dat door haar, verdachte bestuurde voertuig (fiets) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte die weg (de Arnhemsestraatweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die op die fietsstrook van die weg, althans op die weg (Arnhemsestraatweg) zich bevindende voetgangster (het slachtoffer [slachtoffer] ), ten gevolge waarvan die voetgangster vervolgens op het wegdek van die weg (de Arnhemsestraatweg) is gevallen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair
zij op of omstreeks 3 juni 2017 te Velp in de gemeente Rheden, als bestuurder van een voertuig (fiets), komende uit de richting Arnhem en/of gaande in de richting Velp centrum, daarmede heeft gereden over de weg, de Arnhemsestraatweg en terwijl zij, verdachte tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden en/of op die telefoon heeft gekeken en/of
terwijl op korte afstand voor haar, verdachte op een op die weg (de Arnhemsestraatweg) gesitueerde fietsstrook, althans op die weg (de Arnhemsestraatweg), zich een met een rollator voortbewegende voetgangster bevond,
tegen die op die fietsstrook van die weg, althans op die weg (Arnhemsestraatweg) zich bevindende voetgangster (het slachtoffer [slachtoffer] ) is gebotst, althans is aangereden, ten gevolge waarvan die voetgangster vervolgens op het wegdek van die weg (de Arnhemsestraatweg) is gevallen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak t.a.v. het primair tenlastegelegde

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Door gedurende enige tijd op haar telefoon te kijken, waardoor verdachte geen zicht heeft gehad op het verkeer, heeft zij aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Zij heeft, doordat zij op haar telefoon heeft gekeken, het slachtoffer niet gezien, waardoor het ongeluk is ontstaan. Het slachtoffer is als gevolg van dit ongeluk twee dagen later overleden. De advocaat-generaal gaat er hierbij vanuit dat het slachtoffer langs de weg liep op de fietsstrook en dat het, mede gelet op de verklaring van getuige [getuige] , onwaarschijnlijk is dat het slachtoffer plotseling overstak.
Verweren verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe onder meer – kort samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de voor schuld vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid respectievelijk onoplettendheid ontbreekt. Betwist wordt dat het slachtoffer langs de weg liep. Gesteld wordt dat het slachtoffer plotseling overstak. De woning van het slachtoffer was gelegen aan de overzijde van de straat, waardoor zij de weg over moest steken om bij haar woning te komen. Op de plek van het ongeval is de stoep verlaagd, waardoor het slachtoffer gemakkelijk van de stoep op het fietspad kon stappen om de weg over te steken met haar rollator. Indien het hof niet aanneemt dat het slachtoffer plotseling overstak maar op het fietspad liep, dan verzoekt de raadsvrouw om rekening te houden met het feit dat het voetgangers niet is toegestaan om op het fietspad te lopen als er een voetpad aanwezig is. De verklaring die getuige [getuige] bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd acht de raadsvrouw niet betrouwbaar, gelet op het lange tijdsverloop en omdat zij de uitspraak van de rechtbank voorafgaande aan het verhoor heeft gelezen. De raadsvrouw verzoekt om deze getuigenverklaring uit te sluiten van het bewijs. Verder is de raadsvrouw van mening dat het causaal verband tussen het ongeval en de dood niet vaststaat.
Oordeel hof
Ten laste is gelegd dat verdachte zich zodanig zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander werd gedood. Het hof staat daarom voor de vraag of uit de voorhanden bewijsmiddelen kan volgen dat het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij die beoordeling aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof overweegt het volgende. Uit de in het dossier aanwezige stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat op 3 juni 2017 omstreeks 09:25 uur op de Arnhemsestraatweg in Velp een aanrijding heeft voorgedaan. Het slachtoffer is twee dagen later overleden. Het slachtoffer, lopend met een rollator op de Arnhemsestraatweg, werd op diezelfde weg aangereden door de fietsende verdachte en is daardoor gevallen. Het hof gaat verder uit van de volgende feiten en omstandigheden:
  • Verdachte heeft haar telefoon uit haar tas gepakt toen zij met haar fiets stil stond voor een verkeerslicht;
  • Omdat het verkeerslicht op groen sprong, is verdachte weer gaan fietsen, terwijl zij haar mobiele telefoon nog in haar hand had;
  • Nadat verdachte het kruispunt overgestoken was, heeft zij enkele seconden haar blik op haar telefoon geworpen, omdat zij wilde kijken hoe laat het was, waarna zij haar telefoon met haar linker hand terug stopte in haar tas die over haar linkerschouder hing zonder haar blik van de weg af te wenden;
  • Verdachte botste met haar fiets tegen het slachtoffer op, waardoor het slachtoffer is gevallen;
  • Het slachtoffer liep met een rollator op de fietsstrook van de Arnhemsestraatweg in dezelfde richting als verdachte fietste.
Het hof stelt vast dat verdachte het slachtoffer niet heeft waargenomen. Of dit gekomen is omdat zij enkele seconden haar blik heeft geworpen op haar telefoon om te zien hoe laat het is – vergelijkbaar met een blik werpen op een horloge – kan niet worden vastgesteld. Het slachtoffer moet voor verdachte wel zichtbaar zijn geweest en zij had haar rijgedrag daarop moeten afstemmen. Deze enkele verkeersfout is voor het hof evenwel onvoldoende om te komen tot de conclusie dat verdachte zich “aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam” heeft gedragen. Nu evenmin is gebleken van bijkomende omstandigheden op grond waarvan verdachte minst genomen aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid verweten kan worden, kan niet worden bewezen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde en dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs t.a.v. het subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw heeft zich wat het subsidiair tenlastegelegde betreft gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Subsidiair
zij op
of omstreeks3 juni 2017 te Velp in de gemeente Rheden, als bestuurder van een voertuig,
(fiets
), komende uit de richting Arnhem en
/ofgaande in de richting Velp centrum, daarmede heeft gereden over de weg, de Arnhemsestraatweg en terwijl zij, verdachte tijdens het rijden een mobiele telefoon heeft vastgehouden en
/ofop die telefoon heeft gekeken en
/of
terwijl op korte afstand voor haar, verdachte op een op die weg,
(de Arnhemsestraatweg
)gesitueerde fietsstrook,
althans op die weg (de Arnhemsestraatweg), zich een met een rollator voortbewegende voetgangster bevond,
tegen die op die fietsstrook van die weg,
althans op die weg (Arnhemsestraatweg)zich bevindende voetgangster,
(het slachtoffer [slachtoffer]
)is gebotst, althans is aangereden, ten gevolge waarvan die voetgangster vervolgens op het wegdek van die weg,
(de Arnhemsestraatweg
)is gevallen,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland heeft verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, terwijl zij op haar fiets reed, het slachtoffer niet waargenomen. Als gevolg hiervan is verdachte tegen het slachtoffer, lopend met een rollator, aan gebotst. Het slachtoffer is twee dagen later overleden. De nabestaanden hebben een uiterst pijnlijk en onomkeerbaar verlies geleden dat een leven lang voelbaar zal blijven. Harerzijds zal verdachte moeten leren leven met de rol die zij daarin ongewild heeft vervuld.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk zijn gemaakt. Als gevolg van het verkeersongeluk heeft verdachte een posttraumatische-stressstoornis oplopen. Zij is hiervoor in 2017 onder behandeling geweest bij een psycholoog en heeft onder meer een EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing)-traject doorlopen. Verdachte kan, indien gewenst, contact opnemen met haar psycholoog en heeft ook in 2018 opnieuw twee consulten met de psycholoog gehad in verband met paniekklachten. Verdachte werkt als zelfstandige zonder personeel en heeft geen (grote) schulden. Ook houdt het hof rekening met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 20 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Het hof is – alles overwegende en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van Laarhoven, griffier,
en op 1 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2019.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. H.A.C. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.