Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
wonende te [B] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], die onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter, stelde dat er geen reden meer was voor de uithuisplaatsing, nu er geen strafrechtelijke verdenking tegen haar bestond. De vader van de kinderen had eerder een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om de moeder niet te vervolgen.
De feiten wezen echter op een onveilige thuissituatie. De kinderen hadden ernstige lichamelijke letsels opgelopen, waarvan vermoed werd dat deze waren toegebracht in de zorg van de moeder en haar stiefvader. Het hof oordeelde dat de veiligheid van de kinderen ernstig in het geding was en dat terugplaatsing bij de moeder en stiefvader niet verantwoord was. De kinderen hadden inmiddels een veilige omgeving gevonden bij pleegouders en maakten positieve ontwikkelingen door. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter, die de uithuisplaatsing had bevolen, en wees het verzoek van de moeder om een plan voor thuisplaatsing af.
De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid en ontwikkeling van minderjarigen in situaties van mogelijke kindermishandeling en de rol van de gecertificeerde instellingen in de bescherming van kinderen.