ECLI:NL:GHARL:2019:5285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
200.234.856
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg cao-bepalingen en bepalingen uit het sociaal plan in relatie tot beëindigingsvergoeding

In deze zaak gaat het om de uitleg van cao-bepalingen en bepalingen uit het sociaal plan van Achmea in het kader van een beëindigingsvergoeding voor een werknemer, [appellant]. [Appellant] was in dienst bij Achmea en heeft in het verleden gebruik gemaakt van het keuzesysteem 'Achmea Select'. Na een reorganisatie is hij boventallig verklaard en heeft hij een beëindigingsvergoeding ontvangen. [Appellant] vorderde in hoger beroep dat Achmea bij de berekening van de beëindigingsvergoeding rekening zou houden met de meeruren die hij had gewerkt. Het hof oordeelt dat Achmea de meeruren voor 2017 mocht weigeren op grond van het bedrijfsbelang en dat de cao-bepalingen en het sociaal plan geen ruimte bieden voor de vordering van [appellant]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [appellant] had afgewezen. Het hof concludeert dat de uitleg van de cao en het sociaal plan in deze context niet in het voordeel van [appellant] uitvalt, en dat er geen sprake is van onredelijke benadeling. De kosten van het hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht,
zaaknummer gerechtshof 200.234.856
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 6097834)
arrest van 25 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. C. Karharman,
tegen:
de naamloze vennootschap
Achmea Interne Diensten N.V.,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Achmea,
advocaat: mr. S.B.W. van de Scheur.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 22 november 2017 dat de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 februari 2018,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het bestreden vonnis, toewijzing van zijn vorderingen met veroordeling van Achmea in de proceskosten.

3.De vaststaande feiten

3.1.
[appellant] is op 1 mei 1980 bij (de rechtsvoorganger van) Achmea in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomsten is de Achmea-cao (hierna te noemen: 'de cao') van toepassing.
3.2.
Op grond van de cao bestaat voor medewerkers de mogelijkheid gebruik te maken van het (arbeidsvoorwaardelijke) keuzesysteem 'Achmea Select'. In de cao is hierover – onder meer en voor zover voor de onderhavige procedure van belang - in Hoofdstuk 12 het volgende opgenomen:
"Artikel 12.1 Het keuzesysteem
Je kunt een deel van jouw arbeidsvoorwaarden ruilen via Achmea Select
Achmea Select is een arbeidsvoorwaarden keuzesysteem, waarin je elk jaar keuzes kunt maken. Je maakt zo een arbeidsvoorwaardenpakket op maat. Jouw arbeidsovereenkomst wijzigt niet door een keuze in Achmea Select.
Je kunt vanaf de ingangsdatum van jouw arbeidsovereenkomst deelnemen aan Achmea Select
Je geeft jouw keuze door aan jouw leidinggevende.
(...)
Artikel 12.2 Algemene keuzeregels
Je kunt elk jaar in oktober en november jouw keuze doorgeven
Dit noemen we de keuzeronde. Je geeft jouw keuze door voor het volgende kalenderjaar ('de keuzeperiode'):
(…)
Tijdgebonden keuzes stem je af met jouw leidinggevende
Tijdgebonden keuzes zijn de aankoop of verkoop van vakantie-uren. Of jouw keuze voor meer of minder uren per week. Jouw leidinggevende mag de aanvraag weigeren als jouw keuze tegen het bedrijfsbelang ingaat.
(...)
Jouw eerder gemaakte keuzes gaan niet automatisch mee naar het volgende jaar
Je moet elk jaar een keuze maken voor de nieuwe keuzeperiode. Als je geen keuze maakt, maak je dat jaar geen gebruik van Achmea Select."
3.3.
De keuzeronde wordt jaarlijks eind oktober aangekondigd via het intranet. Medewerkers van Achmea kunnen vervolgens tot medio november bepaalde arbeidsvoorwaardelijke keuzes voor het volgende kalenderjaar doorgeven.
3.4.
[appellant] heeft in ieder geval vanaf 2008 gebruik gemaakt van Achmea Select. Pisarowtiz werkte 40 uur per week bij een contract van 36 uur per week (en had derhalve vier meeruren per week). Tot en met 2012 werd 38 uur per week uitbetaald en bouwde [appellant] twee 'tijd-voor-tijd'-uren op. Vanaf 2013 heeft [appellant] vier meeruren per week uitbetaald gekregen.
3.5.
Bij Achmea heeft een reorganisatie plaatsgevonden. In het kader van die reorganisatie is een sociaal plan opgesteld. In dit sociaal plan is over de afvloeiingsvergoeding - onder meer en voor zover voor de onderhavige procedure van belang - het volgende opgenomen:
“10.3.
Met de plaatsingskandidaten van wie de arbeidsovereenkomst in het kader van dit Sociaal Plan eindigt op basis van het in dit artikel bepaalde, wordt de hiernavolgende afvloeiingsregeling getroffen.
10.3.1.
Hoogte van de afvloeiingsvergoeding
De hoogte van de afvloeiingsvergoeding is afhankelijk van de leeftijd van de plaatsingskandidaat, het aantal gewogen dienstjaren en de maandelijkse beloning, waarbij als volgt te werk wordt gegaan:
Afvloeiingsregeling = A X B X C
A = het aantal gewogen dienstjaren
B = het maandsalaris op de beëindigingsdatum
C= 1"
3.6.
Onderdeel van het sociaal plan is (opgenomen in bijlage 2 bij het sociaal plan) de 'Regeling arbeidsvoorwaarden bij toepassing artikel 7.2 Sociaal Plan (57 ½ plus regeling)' ook wel de 'Zilverpool regeling' genoemd. In die regeling is onder meer opgenomen:
"Achmea Select
Medewerkers die gebruik maken van de Zilverpool regeling hebben niet de mogelijkheid om de volgende Achmea Select keuzes te maken:
- Verkorten of verlengen van de wekelijkse arbeidsduur ('meer- of minder uren')
- Kopen of verkopen van vakantie-uren."
3.7.
[appellant] is in april 2016 boventallig verklaard. Op grond van het sociaal plan dat op de reorganisatie van toepassing is, is [appellant] per 1 juni 2016 in het Achmea transfer Centrum (ATC) terechtgekomen, waar hij in het kader van een herplaatsingstraject is begeleid door een outplacementbureau. [appellant] was tijdens dit traject vrijgesteld van zijn werkzaamheden.
3.8.
Het dienstverband van [appellant] bij Achmea is beëindigd met ingang van 1 maart 2017. [appellant] heeft een aanbod gekregen voor een beëindigingsvergoeding, onder meer gebaseerd op zijn salaris in de maand februari 2017. [appellant] heeft met Achmea ten aanzien van de beëindigingsvergoeding een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij een voorbehoud is gemaakt voor de finale kwijting voor de berekening van de beëindigingsvergoeding in relatie tot de meeruren. Achmea heeft aan [appellant] een bedrag van € 303.931,77 bruto aan beëindigingsvergoeding betaald.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd betaling van de te weinig uitbetaalde beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van Achmea in de proceskosten. [appellant] heeft aan zijn vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat Achmea bij de berekening van de hoogte van de beëindigingsvergoeding ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de 4 meeruren per week die [appellant] vanaf 2008 tot en met 2016 jaarlijks heeft gewerkt.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 22 november 2017 de vorderingen van [appellant] afgewezen en daartoe als volgt overwogen. Achmea heeft de meerurenaanvraag voor 2017 mogen weigeren op grond van het bedrijfsbelang. Het beroep op de uitzondering voor medewerkers in de Zilverpool-regeling gaat niet op. Verder is de kantonrechter van oordeel dat de tekst van het sociaal plan geen twijfel laat bestaan over de omstandigheid dat het maandsalaris op de beëindigingsdatum bepalend is voor de hoogte van het loon in de berekening. Aangezien bij meeruren geen sprake is van een vast loonbestandsdeel, gaat het beroep van [appellant] op de aansluiting bij de kantonrechtersformule en het meetellen van de bonussen niet op. Van onredelijke benadeling van [appellant] is geen sprake.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
Het gaat in deze zaak kort samengevat om de vraag of Achmea bij de berekening van de beëindigingsvergoeding het laatste maandsalaris van [appellant] kon hanteren, zonder verdiscontering van de zogenaamde meeruren (in de stukken ook aangeduid als Achmea Select-uren) in het maandsalaris.
5.2.
Het gaat daarbij om uitleg van cao-bepalingen en bepalingen uit het sociaal plan. Volgens vaste rechtspraak geldt voor deze uitleg de zogenoemde cao-norm. Deze houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn, zodat het niet aankomt op de bedoelingen van de partijen die de cao tot stand hebben gebracht, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao is gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. Ook de bewoordingen van de eventueel bij de cao behorende schriftelijke toelichting moeten bij de uitleg van de cao worden betrokken. Indien de bedoeling van de partijen bij de cao naar objectieve maatstaven volgt uit de cao-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, kan ook daaraan bij de uitleg betekenis worden toegekend. (Zie onder meer HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:678).
Het sociaal plan kent geen aparte toelichting en ook zijn geen nadere stukken in het geding gebracht die, gelet op de bovenstaande beoordelingsmaatstaf relevant zijn, zodat het in deze zaak aankomt op de bewoordingen van de bepalingen in cao en sociaal plan, gelezen in de context van de cao en het sociaal plan.
Weigering meeruren (grief 1)
5.3.
Met de eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat Achmea de meerurenaanvraag voor 2017 heeft mogen weigeren. In de toelichting op de grief wijst [appellant] erop dat de Achmea door de mogelijkheid om de meeruren te weigeren de hoogte van de beëindigingsvergoeding eenzijdig kan beïnvloeden. Deze eenzijdige keuze vanuit Achmea is niet redelijk en billijk, aldus [appellant].
5.4.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst. In de cao is in artikel 12 de keuzeregeling opgenomen. Daarin is ook bepaald: ‘
Jouw leidinggevende mag de aanvraag weigeren als jouw keuze tegen het bedrijfsbelang ingaat.’Door [appellant] is niet betwist dat het tegen het bedrijfsbelang van Achmea in zou gaan als zij meeruren voor 2017 zou toekennen. [appellant] is vanaf 1 juni 2016 vrijgesteld van werkzaamheden, met behoud van salaris. Het toekennen van meeruren over 2017 zou betekenen dat Achmea een hoger loon dan het contractueel overeengekomen arbeidsloon op basis van 36 uur zou moeten betalen, zonder dat daar werkzaamheden tegenover staan. Dat gaat evident tegen het bedrijfsbelang van Achmea in. Aangezien Achmea elk jaar in of omstreeks oktober mag toetsen of - en weigeren indien - de keuze voor (uitbetaling van) meeruren tegen het bedrijfsbelang ingaat, valt niet in te zien waarom Achmea de keuze voor meeruren over 2017 niet mocht weigeren. Daarbij merkt het hof op dat [appellant] in 2016 deze meeruren betaald heeft gekregen, ook over de periode waarin hij was vrijgesteld van zijn werkzaamheden. Dat de weigering van de Achmea Select-uren voor 2017 gevolgen heeft voor [appellant], maakt niet dat Achmea deze aanvraag niet mocht weigeren op grond van haar bedrijfsbelang.
Uit het voorgaande volgt dat Achmea naar het oordeel van het hof de meeruren voor 2017 heeft mogen weigeren. Grief 1 faalt.
Zilverpool regeling (grief 2)
5.5.
De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het beroep van [appellant] op de uitzondering in het sociaal plan voor de medewerkers die gebruik maken van de Zilverpool-regeling geen doel treft.
Voor medewerkers die gebruik maken van de Zilverpool-regeling is in het sociaal plan expliciet opgenomen dat zij geen gebruik kunnen maken van de Achmea Select-uren. Voor boventallige medewerkers is een dergelijke uitzondering niet in het sociaal plan opgenomen. [appellant] concludeert hieruit dat Achmea de keuzemogelijkheid voor boventalligen die niet onder de Zilverpool-regeling vallen, zoals [appellant], niet kan beperken. Het hof volgt [appellant] niet in zijn conclusie. Dat de Achmea Select-uren voor werknemers die in aanmerking komen voor de Zilverpool-regeling expliciet zijn uitgesloten in het sociaal plan maakt niet, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, dat andere werknemers automatisch, een niet te beperken, recht hebben op meeruren op grond van Achmea Select. Niet valt in te zien dat het al dan niet toekennen van Achmea Select-uren niet door Achmea volgens de in de (cao)regeling opgenomen voorwaarden kan worden getoetst. Hiervoor is door het hof al overwogen dat Achmea op grond van haar bedrijfsbelang de Achmea Select-uren voor 2017 heeft kunnen weigeren.
Grief 2 faalt.
Maandsalaris als bedoeld in Sociaal Plan (grieven 3 en 4)
5.6.
De grieven 3 en 4 richten zich beiden tegen een overweging van kantonrechter over de hoogte van het maandsalaris als bedoeld in het sociaal plan. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
5.7.
In het sociaal plan is onder 2.1 de volgende definitie van ‘maandsalaris’ opgenomen: ‘Het bruto maandsalaris, vermeerderd met vaste en overeengekomen looncomponenten, zoals vakantietoeslag, een vaste eindejaarsuitkering, een structurele overwerkvergoeding en een vaste ploegentoeslag.’ Vervolgens is in artikel 10.3.1 van het sociaal plan opgenomen dat de beloningsfactor (B-factor) aan de hand waarvan de beëindigingsvergoeding (mede) wordt berekend gelijk is aan ‘het maandsalaris op de beëindigingsdatum’.
Uit deze tekst van het sociaal plan volgt dat het salaris op de beëindigingsdatum bepalend is voor de hoogte van de B-factor. [appellant] heeft in 2017 geen meeruren gewerkt, deze zijn dan ook geen onderdeel geworden van het maandsalaris in 2017. Door het salaris van februari 2017 als uitgangspunt voor de berekening te nemen heeft Achmea het juiste maandsalaris tot uitgangspunt genomen voor de berekening van de beëindigingsvergoeding. Voor aansluiting bij de (uitleg en toepassing van de) kantonrechtersformule, biedt de tekst van het sociaal plan geen aanknopingspunten. Het beroep van [appellant] op incorporatie van de kantonrechtersformule, met de toepassing die daaraan in de praktijk werd gegeven, in het sociaal plan gaat dan ook niet op. De grieven 3 en 4 falen.
Onredelijke benadeling (grieven 5 en 6)
5.8.
Met de vijfde en zesde grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet geconcludeerd kan worden dat er sprake is van onredelijke benadeling. In de toelichting op de grief voert [appellant] aan dat er collega’s boventallig zijn geworden die na negen maanden in het ATC te hebben gezeten toch een beëindigingsvergoeding hebben gekregen waarbij rekening is gehouden met Achmea Select-uren. Door dat bij [appellant] niet te doen is sprake van een onredelijke behandeling van [appellant].
5.9.
Het hof oordeelt als volgt. Er is niet gebleken dat Achmea bij anderen is afgeweken van het salaris op de beëindigingsdatum. Achmea heeft gemotiveerd betwist dat bij andere werknemers is uitgegaan van een hoger salaris dan het salaris dat zij ten tijde van de beëindiging genoten. Een specifiek daartoe strekkend bewijsaanbod is door [appellant] niet gedaan. Het hof herhaalt dat de rechten van [appellant] zijn vastgelegd in het sociaal plan, dat is de basis op grond waarvan de hoogte van de beëindigingsvergoeding wordt berekend. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] de beëindigingsvergoeding heeft ontvangen waarop hij op grond van het sociaal plan recht had. Van onredelijke benadeling is geen sprake.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 5 en 6 falen.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Achmea zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.978,00
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt x tarief III)
6.2.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 22 november 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Achmea vastgesteld op € 1.978,00 voor verschotten en op € 1.391,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening.
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en A. van Zanten-Baris, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.