Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker,
verder te noemen: de man,
verder te noemen: de vrouw,
verder te noemen: [verweerder] ,
1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken
2.De procedure in beide zaken
3.De feiten
4.De omvang van de geschillen
- de kinderalimentatie voor [verweerder] vanaf 1 juli 2017 of een andere datum die het hof juist acht op nihil, of op een ander lager bedrag dat het hof juist acht, zal worden gesteld, de ingangsdatum in plaats van 1 juli 2017 1 augustus 2017 wordt, alsmede de studiebijdrage voor [verweerder] vanaf 8 december 2017 op nihil, of op een ander lager bedrag dat het hof juist acht, zal worden gesteld;
- de partneralimentatie voor de vrouw vanaf 1 juli 2017 of een andere datum die het hof juist acht op nihil, of op een ander lager bedrag dat het hof juist acht, zal worden gesteld;
- een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man ten laste van de vrouw zal worden bepaald vanaf 1 juli 2017 of een andere datum die het hof juist acht van € 899,40 per maand, of op een ander bedrag dat het hof juist acht;
- primair: zal worden bepaald dat de man met ingang van drie dagen na deze beschikking zijn intrek kan nemen aan de [a-straat 1] of [a-straat 2] ’;
- subsidiair, bij afwijzing, zal worden bepaald dat de vrouw aan de man met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift een gebruiksvergoeding voor de woning(en) aan de [a-straat 1] en [a-straat 2] ’ dient te voldoen tot een bedrag van € 899,40 per maand, dan wel een ander bedrag dat het hof juist acht,
5.De beoordeling van de verzoeken
naar waarheid ingevuld en ondertekend; voor accoord en te hebben gelezen;) wordt vermeld dat de vrouw en de man op die dag het echtscheidingsconvenant voor akkoord hebben getekend en gaan onderzoeken of het mogelijk is om de vrouw en de kinderen toch te laten blijven wonen in het nieuwe huis aan de [a-straat 1] te [B] . Indien dat financieel niet lukt in de praktijk, dan treedt het getekende echtscheidingsconvenant van 1 juni 2017 in ieder geval binnen zes maanden na heden in werking. De man en de vrouw hebben het echtscheidingsconvenant op iedere pagina geparafeerd.
In aanmerking nemende’ wordt vermeld dat de kosten van de kinderen € 150,- per maand bedragen en in artikel 1: Ouderschapsplan is de vergoeding voor het kind onder punt 11 vastgesteld op € 200,- tot aan zijn achttiende verjaardag. Onder punt 15 is vermeld dat de man en de vrouw op basis van hun eigen draagkracht een bijdrage aan het kind betalen inzake de studie en het levensonderhoud, zolang het kind met redelijke studieresultaten de beroepsopleiding of de studie volgt. De kinderen kunnen zelfstandig nakoming van dit beding vorderen. De meerderjarige kinderen ondertekenen zelfstandig een extract van het convenant om aan te geven dat zij akkoord zijn gegaan. Laatstgemelde zelfstandige ondertekening door de kinderen is nadien niet uitgevoerd. Het is naar het oordeel van het hof op grond van de genoemde bepalingen onduidelijk hoe hoog de kosten van [verweerder] zijn en met welk bedrag de ouders daarin moeten bijdragen. De bijdrage voor [verweerder] moet daarom naar het oordeel van het hof worden vastgesteld in het kader van de onderhavige procedures. Het hof zal daarom de stellingen van de man ten aanzien van de bijdrage voor [verweerder] in het kader van de procedure voorlopige voorzieningen en in het kader van de grieven van de man in de bodemprocedure hierna beoordelen