ECLI:NL:GHARL:2019:5126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2019
Publicatiedatum
20 juni 2019
Zaaknummer
200.250.870
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en rekening en verantwoording in bewindzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van een bewindvoerder, [verzoekster], die was benoemd door de kantonrechter in verband met verkwisting en problematische schulden van de rechthebbenden, [verweerder1] en [verweerster]. De rechthebbenden hebben verzocht om het ontslag van [verzoekster] als bewindvoerder, wat door de kantonrechter is toegewezen. In hoger beroep heeft [verzoekster] vier grieven ingediend, waarbij zij betwist dat er gewichtige redenen zijn voor haar ontslag. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 7 mei 2019 heeft plaatsgevonden. De rechthebbenden hebben aangevoerd dat zij geen vertrouwen meer hebben in [verzoekster] en dat haar nalatigheid heeft geleid tot oplopende schulden. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een verstoorde relatie tussen [verzoekster] en de rechthebbenden, wat het functioneren van [verzoekster] als bewindvoerder in gevaar brengt. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende gewichtige redenen zijn om [verzoekster] te ontslaan en heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.870
(zaaknummers rechtbank Gelderland 6625380 en 6625564)
beschikking van 20 juni 2019
inzake
de stichting
[verzoekster] ,
gevestigd te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten te Beuningen,
en
[verweerder1],
en
[verweerster]
beiden wonende te [B] ,
verweersters in hoger beroep, verder te noemen: rechthebbenden,
advocaat: mr. D. Brouwer te Ede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerder2] B.V.,
gevestigd te [C] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. D. Brouwer te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) van
7 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 december 2018, en
  • het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 mei 2019 plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen: [D] namens [verzoekster] , vergezeld door zijn advocaat. Rechthebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook is verschenen [E] namens [verweerder2] B.V..

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikkingen van 20 oktober 2015 wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan rechthebbenden een bewind in de zin van artikel 1: 431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [verzoekster] tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 1 februari 2018, hebben rechthebbenden verzocht [verzoekster] als bewindvoerder te ontslaan.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter
  • [verzoekster] met ingang van 1 oktober 2018 ontslagen als bewindvoerder,
  • [verweerder2] B.V. als opvolgend bewindvoerder benoemd,
  • bepaald dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de ontslagdatum, eindrekening en verantwoording aflegt aan de opvolgend bewindvoerder, de jaarbeloning van de bewindvoerder tezamen vastgesteld overeenkomstig artikel 3 lid 2 juncto artikel 7 lid 4 van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren,
  • de beloning van de bewindvoerder voor de aanvangswerkzaamheden in beide dossiers tezamen vastgesteld op € 623,30 exclusief BTW, en
  • bepaald dat de bewindvoerder middels het daarvoor bestemde formulier voor 20 juli 2020 de vijfjaarlijkse evaluatie moet indienen.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 28 november 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Arnhem, [verzoekster] veroordeeld het volledige en onder meer met tabbladen geordende dossier in het kader van de bewindvoering van [verweerder1] en [verweerster] , waaronder overzichten van de inkomsten die [verzoekster] namens [verweerster] en [verweerder1] ontvangen heeft alsmede de betalingen die [verzoekster] namens hen heeft gedaan en de nog ten laste van [verweerster] en [verweerder1] openstaande vorderingen en voorts alle documenten, poststukken en andere gegevens van [verweerder1] en [verweerster] die [verzoekster] onder zich heeft, aan [verweerder2] te verstrekken, binnen een termijn van vijf werkdagen, te rekenen vanaf de datum van betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [verzoekster] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,- en [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten.
3.5
Bij beschikkingen van 14 december 2018 heeft de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) met onmiddellijke ingang [verzoekster] geschorst als bewindvoerder in alle zaken entijdelijke bewindvoerders benoemd.
3.6
Bij beschikking van 20 december 2018 heeft de kantonrechter de schorsing van [verzoekster] in alle zaken overeenkomstig het bepaalde in de beschikkingen van 14 december 2018 gehandhaafd.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 september 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de beschikking van 7 september 2018 te vernietigen.
4.2
De rechthebbenden en [verweerder2] B.V. voeren verweer en verzoeken het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep dan wel het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW kan de kantonrechter een bewindvoerder ontslaan wegens gewichtige redenen. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn als bedoeld in artikel 1: 448 lid 2 BW om [verzoekster] te ontslaan als bewindvoerder.
5.2
[verzoekster] betwist tekort geschoten te zijn als bewindvoerder. Nergens in de wet noch in het besluit kwaliteitseisen is bepaald hoe het contact tussen de bewindvoerder en rechthebbenden dient plaats te vinden, laat staan dat is bepaald dat de rekening en verantwoording met rechthebbenden dient te worden besproken. Het betreft hier de persoonlijke voorkeur van de kantonrechter voor invulling van de taak als bewindvoerder welke voorkeur in een nieuwsbrief is vermeld. Voor zover geoordeeld zou kunnen worden dat een eis uit het besluit kwaliteitseisen niet zou zijn nageleefd is er geen sprake van dat die eis structureel niet zou worden nageleefd. De kantonrechter heeft een eigen invulling gegeven en is in wezen overgegaan tot ambtshalve ontslag op grond van gewichtige redenen, maar waar de gewichtige redenen uit bestaan is niet gemotiveerd.
Voor toekenning van de volledige intakevergoeding van € 623,30 aan de opvolgend bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden is geen enkele grond. Daarvoor is enkel grond indien sprake is van bijzondere omstandigheden.
Tenslotte stelt [verzoekster] dat het verzoek tot ontslag ten onrechte door mr. Schuurman is behandeld. Gelet op de overwegingen van de wetgever om verschillende rechters op bewindszaken te zetten dient de werkwijze van vaste rechters als ongewenst te worden beschouwd. Dit is aan te merken als subjectieve partijdigheid. Partijdigheid van de kantonrechter staat zowel in objectieve als subjectieve zin vast, aldus nog steeds [verzoekster] .
5.3
De rechthebbenden voeren aan dat zij geen vertrouwen meer hebben in de samenwerking met [verzoekster] . De schulden zijn opgelopen door nalatigheid van [verzoekster] . [verzoekster] is slecht bereikbaar en zij worden niet voldoende geïnformeerd. Ook werkt [verzoekster] niet voldoende mee met de aanvraag schuldhulpverlening.
[verzoekster] heeft geen rekening en verantwoording afgelegd over 2015 en 2016 en dat is in strijd met de wet en het besluit kwaliteitseisen. Met het beheren van hun vermogen is onlosmakelijk verbonden dat degene die het beheer voert over dat vermogen op gezette tijden ook rekening en verantwoording aan hen aflegt, in ieder geval één keer per jaar. Dat [verzoekster] geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over voornoemde periode wordt door [verzoekster] ook niet bestreden.
[verzoekster] heeft in het kader van het beheer over hun vermogen een puinhoop gemaakt van de administratie, aldus nog steeds rechthebbenden.
5.4
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat er voldoende gewichtige redenen zijn om tot ontslag van [verzoekster] als bewindvoerder van rechthebbenden over te gaan.
Daartoe overweegt het hof het volgende.
Gebleken is dat sprake is van een slechte samenwerking tussen [verzoekster] en rechthebbenden. Rechthebbenden hebben geen vertrouwen meer in [verzoekster] en ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de heer [D] van [verzoekster] verklaard dat hij het zelf ook niet meer ziet zitten om als bewindvoerder voor rechthebbenden op te treden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat sprake is van een dusdanig verstoorde relatie tussen [verzoekster] en rechthebbenden dat [verzoekster] de taak van bewindvoerder niet meer behoorlijk kan uitvoeren.
Voorts is ter mondelinge behandeling in hoger beroep gebleken dat het de opvolgend bewindvoerder bij het overnemen van het dossier is opgevallen dat sprake was van een dubbele WA verzekering, dat er geen inboedelverzekering was en dat er onduidelijkheid was over een energienota. Voorts heeft zij verklaard dat mevrouw [verweerster] een behoorlijk spaarsaldo heeft waarmee alle schulden op haar naam kunnen worden afgelost waardoor zij niet in de schuldhulpverlening hoeft en alleen de heer [verweerder1] voor schuldhulpverlening aangemeld hoeft te worden. [verzoekster] heeft dit niet weersproken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er voldoende gewichtige redenen zijn om het verzoek van rechthebbenden [verzoekster] te ontslaan als bewindvoerder toe te wijzen.
Het hof is verder met de rechthebbenden van oordeel dat [verzoekster] recht noch belang heeft bij de grief die zij richt tegen de intakevergoeding voor de aanvangswerkzaamheden van de opvolgend bewindvoerder, zodat ook deze grief faalt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) van 7 september 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Krijger en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 20 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.