ECLI:NL:GHARL:2019:5041

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
18/00378
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtvaardiging voor het heffen van reclamebelasting in een specifiek gebied

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar Tribuut tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2017, opgelegd aan belanghebbende [X] bv, vernietigd. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 1.850 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank oordeelde dat de aanslag niet terecht was opgelegd, waarna de heffingsambtenaar in hoger beroep ging.

Het Hof heeft de vraag beoordeeld of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het beperken van het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven. De heffingsambtenaar stelde dat de opbrengsten van de reclamebelasting worden gebruikt voor activiteiten die de bedrijventerreinen versterken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de bestedingen van de reclamebelasting hoofdzakelijk ten goede komen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen. Belanghebbende betwistte dit en voerde aan dat ook andere bedrijven in de gemeente profiteren van deze uitgaven.

Het Hof concludeerde dat de beperking van het belastinggebied gerechtvaardigd is, omdat de gemeente Zutphen met de invoering van de reclamebelasting de bedrijventerreinen wil ondersteunen. De heffingsambtenaar heeft voldoende onderbouwd dat de bestedingen van de reclamebelasting in overwegende mate ten goede komen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00378
uitspraakdatum: 18 juni 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2018, nummer AWB 17/5118, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X] bvte
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2017 opgelegd van € 1.850.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag vernietigd en beslissingen genomen omtrent het griffierecht en de proceskostenvergoeding.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een autobedrijf aan [a-straat 1] te [Z] . Op deze adressen waren in 2017 openbare aankondigingen aangebracht die zichtbaar waren vanaf de openbare weg.
2.2.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening reclamebelasting gemeente Zutphen 2017 (hierna: de Verordening), zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 6 december 2016 en gepubliceerd op 28 december 2016 in het Gemeenteblad 2016, nr. 183523, wordt onder de naam reclamebelasting binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
2.3.
[a-straat 1] behoren tot het Gebied 2 “Bedrijventerreinen” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 2, van de Verordening. De heffing van reclamebelasting is voor wat betreft Gebied 2 beperkt tot de volgende drie bedrijventerreinen:
De Mars wordt begrensd door De IJssel, Het Twentekanaal en de Spoorlijn;
De Stoven met als enige straatnaam De Stoven;
De Revelhorst wordt begrensd door de N314 vanaf de kruising Den Elterweg richting Vorden/Lochem, De Den Elterweg en aan de zuidzijde: de Zonnehorst, de Hekkehorst, Vierakkersestraatweg en de Lansinkweg.
Van de buitengrens van Gebied 2 behoren beide zijden van genoemde straten tot het gebied.
2.4.
In het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 november 2014 aan de raad tot invoering van de reclamebelasting is onder meer het volgende opgenomen:

Inleiding/aanleiding
Ondernemers van de bedrijventerreinen de Stoven, Revelhorst en de Mars hebben de gemeente gevraagd om de verordening reclamebelasting, zoals we deze sinds 2009 kennen voor ondernemers in de binnenstad, uit de breiden met deze bedrijventerreinen. (…)
Beoogd effect
Door de invoering van reclamebelasting op de bedrijventerreinen en de daaruit voortvloeiende reclamegelden, wordt het mogelijk een ondernemersfonds te creëren waarbij de financiële lasten van activiteiten en voorzieningen over alle schouders van de in het belastinggebied actieve ondernemers worden verdeeld. Hiermee wordt een structurele oplossing gevonden voor o.a. de financiering van collectieve beveiliging, camerabewaking en/of parkmanagement.
Argumenten
(…)
1.2
De met de reclamegelden bekostigde uitvoeringsmaatregelen vergroten de aantrekkelijkheid van de bedrijventerreinen en hebben een positieve invloed op het ondernemersklimaat.
De binnenkomende reclamegelden zullen als subsidie aan de stichting [A] worden verstrekt. De maatregelen die kunnen worden genomen met de reclamegelden zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid en vitaliteit van een bedrijventerrein, kantoorlocatie of winkelgebied, zowel voor de ondernemers en hun klanten als voor de gemeente (schoon, heel, veilig, leefbaar). Dat kan niet alleen vanuit gemeenschapsgeld gefinancierd worden, maar zal ook door de ondernemers zelf opgebracht moeten worden. En dat is de doelstelling van het onderhavige voorstel: een versterking van de economische positie van de bedrijventerreinen die ten goede komt aan de ondernemers en gefinancierd wordt door diezelfde ondernemers.”
2.5.
De hierboven bedoelde Stichting [A] ( [A] ) werkt nauw samen met Vereniging [B] ( [B] ). De heffingsambtenaar heeft een door [A] en [B] opgesteld “Activiteitenplan en begroting 2017” overgelegd. Daarin is onder meer opgenomen:
Activiteitenplan 2017
Algemeen
De activiteiten van [B] en [A] worden goeddeels gefinancierd vanuit de gemeentelijke reclamebelasting voor de bedrijventerreinen De Mars, De Revelhorst en De Stoven. De geïnde reclamebelasting op deze bedrijventerreinen wordt gebruikt voor het vullen van een Ondernemersfonds. (…) Uit de inkomsten van [A] worden parkmanagement en collectieve beveiliging gefinancierd. Daarnaast kan via deze weg een materiële bijdrage worden geleverd in promotieactiviteiten voor Zutphen.
(…)
Begroting 2017
Begroting 2016
Realisatie 2015
Inkomsten:
Bijdrage uit reclamebelasting
335
335
360
Rechtstreekse bijdragen voor collectieve beveiliging
15
-
-
Leveranciersbijdragen
3.2
2.5
3.144
Overige bijdragen
7
5
9.823
Rente bank
400
250
498
Totaal inkomsten
360.6
342.75
373.465
Uitgaven:
Parkmanagement
Parkmanager
12
13
9.5
Backoffice, o.a. BMD
8.6
Collectieve beveiliging
Surveillance [C]
166.5
163.2
160
Uitleeskosten I-watch
61.2
60
58.618
Onderhoud camerasysteem
13.8
13.1
6.425
Glasvezelgebruik
44.2
43.35
42.117
Elektrakosten
15
13
13.224
Brandverzekering camerasysteem
2.5
2.4
2.304
KVO-certificering
-
-
1.45
Bijdragen/donaties
Promotie Zutphen
5
-
-
Bestuur en beheer
Administratiekosten
3
3
2.797
Website, incl. beheer
1.2
500
120
Communicatie en bijeenkomsten
1.5
2.5
730
Bestuurskosten
2
2.6
1.122
Accountantskosten
2.3
3
2.25
Advieskosten
2
2
-
Bankkosten
400
400
213
Kapitaalslasten
Afschrijvingen
25.8
17.303
17.302
Rentelasten
2.2
3.161
3.968
Totaal uitgaven
360.6
342.514
330.739
Resultaat
-
236
42.726

3.Geschil

In geschil is of de aanslag reclamebelasting 2017 terecht aan belanghebbende is opgelegd. De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende beantwoordt deze ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4.2.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564, moet voorop worden gesteld dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting. Het karakter van een algemene belasting staat er niet aan in de weg dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Bij het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging is de beperking niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel; de gemeentelijke wetgever overschrijdt daarmee ook niet de grenzen van de regelgevende bevoegdheid die hem in artikel 227 van de Gemeentewet is toegekend.
4.3.
Indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden op een wijze als hiervoor bedoeld, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van de eerder bedoelde objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken (HR, 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564).
4.4.
Belanghebbende heeft gemotiveerd bestreden dat sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het beperken van het belastinggebied. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er kosten zijn gemaakt. Als er al kosten zijn gemaakt, heeft de heffingsambtenaar volgens belanghebbende niet onderbouwd waaraan deze kosten zijn besteed en of de prijs onder zakelijke omstandigheden tot stand is gekomen. Verder draagt belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft onderbouwd, waarom slechts de op de bedrijventerreinen gelegen bedrijven aan reclamebelasting worden onderworpen, terwijl de uitgaven, zoals de uitgaven voor de promotie van Zutphen, ten goede komen aan de gehele gemeente.
4.5.
Het Hof moet beoordelen of voor het beperken van het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De heffingsambtenaar draagt hiervoor aan dat de gemeente Zutphen met de invoering van de reclamebelasting voor de drie bedrijventerreinen, activiteiten en voorzieningen wil ondersteunen die deze bedrijventerreinen sterker maken. Uit het “Activiteitenplan en begroting 2017” volgt volgens de heffingsambtenaar dat de daarin genoemde bestedingen zien op de bedrijventerreinen.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt met de door hem – voor een deel eerst in hoger beroep – overgelegde stukken en de toelichting daarop, dat de voor het jaar 2017 begrote bedragen in overwegende mate tot profijt leiden voor de bedrijven op de bedrijventerreinen. Uit het “Activiteitenplan en begroting 2017” en de toelichting daarop volgt, dat in 2015 de opbrengst van de reclamebelasting hoofdzakelijk aan de beveiliging van de bedrijventerreinen is besteed. Ook de voor 2016 en 2017 begrote belastingopbrengst zal hoofdzakelijk besteed worden aan de beveiliging van de drie bedrijventerreinen. Het zijn de op de bedrijventerreinen gelegen bedrijven die gebaat zijn bij de beveiliging van die terreinen.
4.7.
Belanghebbende stelt dat ook andere in de gemeente Zutphen gevestigde bedrijven baat hebben bij de besteding van de reclamebelasting. Het Hof ziet echter onvoldoende reden aan te nemen, dat bedrijven die niet op één van de drie bedrijventerreinen zijn gelegen, meer dan bijkomstig profijt hebben van de beveiliging.
4.8.
De begrote uitgaven voor de promotie van Zutphen staan evenmin aan de beperking van het belastinggebied in de weg. Gelet op de omvang van de begrote uitgaven en het nut dat de promotie van Zutphen ook voor bedrijven binnen het belastinggebied kan hebben, kan niet gezegd worden dat voor de gekozen begrenzing van het belastinggebied een objectieve of redelijke rechtvaardiging ontbreekt. Anders dan belanghebbende betoogt, behoeft niet elke activiteit direct ten goede te komen aan belastingplichtigen in het belastinggebied.
4.9.
De stelling van belanghebbende dat zij zich afvraagt of de bedragen wel zijn uitgegeven, heeft zij onvoldoende onderbouwd. De zakelijkheid van de uitgaven is naar het oordeel van het Hof niet relevant voor de beoordeling of de begrenzing van het belastinggebied objectief en redelijkerwijs gerechtvaardigd is.
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat voor de beperking van het belastinggebied voor de reclamebelasting in het jaar 2017 een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 18 juni 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 juni 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.