ECLI:NL:GHARL:2019:5015

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
200.250.236/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag ouders na verhuisplannen moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om alleen belast te worden met het gezag over de minderjarige [de minderjarige2], terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 5 september 2018 bepaald dat het gezamenlijk gezag in stand bleef. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep in overweging genomen. De vader heeft de kinderen erkend en er is sprake van een verstoorde communicatie tussen de ouders. De moeder heeft aangegeven dat de vader geen contact heeft met [de minderjarige2] en dat zij plannen heeft om te verhuizen. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd, maar dat dit niet voldoende is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder heeft niet aangetoond dat de vader beslissingen ten behoeve van het kind belemmert. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. De grieven van de moeder falen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.250.236/01
(zaaknummer rechtbank C/19/ l18479/ FA RK 17-647)
beschikking van 11 juni 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Meijerink te Nieuw-Amsterdam.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 november 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 29 november 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 4 december 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Alta van 2 januari 2019 met productie(s).
2.2
Op 18 april 2019 is de hierna nog te noemen minderjarige [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de ouders en de raad door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. In het kader van zijn adviserende taak is namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) mevrouw [C] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 (hier ook te noemen : [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 (hier ook te noemen : [de minderjarige2] ).
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2
Bij beschikking van 4 juni 2008 heeft de rechtbank Assen, voor zover hier van belang, bepaald dat voortaan de ouders gezamenlijk zullen zijn belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.3
[de minderjarige2] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder. [de minderjarige1] woont sinds de zomer van 2017 bij de grootouders m.z. De vader heeft geen contact met [de minderjarige2] ; met [de minderjarige1] is er sprake van omgang.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil het gezag over [de minderjarige2] .
4.2
De raad heeft ter uitvoering van hetgeen is beslist in de (tussen)beschikking van 5 september 2017 een onderzoek verricht naar onder meer de gezagsvoorziening over de minderjarige [de minderjarige2] en naar contactherstel tussen hem en de vader. De raad heeft op 23 mei 2018 een raadsrapport uitgebracht.
4.3
Bij de bestreden beschikking van 5 september 2018 is, voor zover hier van belang, -conform het advies van de raad - het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] , afgewezen. Daarnaast is in diezelfde beschikking bepaald dat er geen contact zal zijn tussen [de minderjarige2] en de vader.
4.4
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 5 september 2018. Deze grief richt zich enkel tegen het (in stand laten van het) gezamenlijk gezag. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt: voor zover het de beslissing over het gezag betreft) te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige2] .
4.5
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit beroep af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. De moeder is van mening dat sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De vader bestrijdt dat.
5.3
Gebleken is dat de vader al gedurende een aantal jaren geen contact meer heeft met [de minderjarige2] en dat de vader eveneens al een aantal jaren geen invulling heeft gegeven dan wel heeft kunnen geven aan het gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] . Gelet hierop stelt het hof vast dat de omstandigheden sinds 2008 - na het uiteengaan van partijen - zijn gewijzigd.
5.4
Vorenstaande gewijzigde omstandigheden vormen naar het oordeel van het hof echter nog geen aanleiding om tot gezagswijziging over te gaan. Het hof komt na eigen onderzoek tot het oordeel dat niet voldaan is aan het hiervoor genoemde toetsingscriterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank op dit punt over, maakt die na eigen onderzoek tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.5
Voor zover de moeder stelt dat door de verstoorde communicatie en de verstoorde verstandhouding tussen haar en de vader de kans bestaat dat het regelen van zaken voor [de minderjarige2] , waaronder de nodige hulpverlening, bemoeilijkt wordt als de vader mede met het gezag belast blijft, volgt het hof haar daarin niet.
Wat de moeder ter onderbouwing van haar stelling heeft aangevoerd betreft (slechts) een gedateerde periode in het verleden, namelijk in 2016, toen de moeder voor de behandeling van de gedragsproblematiek van [de minderjarige2] was verwezen naar [D] . [D] constateerde dat, naast de opvoedingsaspecten, waarschijnlijk ook het feit dat [de minderjarige2] weinig tot geen contact had met zijn vader van invloed was op het gedrag van [de minderjarige2] . Er is toen vanuit [D] hulpverlening voorgesteld om de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren en dit voorstel is, zo blijkt uit het destijds door [D] opgemaakte verslag, door de vader afgewezen. De vader gaf daarbij aan er geen vertrouwen in te hebben dat hulpverlening op dit gebied hem en [de minderjarige2] wat zou gaan opleveren (later ging hij alsnog akkoord). Deze omstandigheid acht het hof nu in de onderhavige zaak niet relevant vanwege het tijdsverloop sindsdien. Het hof acht het van belang dat niet is gebleken dat de vader in de afgelopen periode in het belang van [de minderjarige2] te nemen beslissingen heeft belemmerd. Hij heeft ter zitting van het hof ook uitgedragen dat hij de ouderrol die de moeder in het leven van [de minderjarige2] vervult respecteert.
5.6
De moeder heeft nog gesteld dat de vader voor haar niet bereikbaar is, omdat zij geen telefoonnummer of e-mailadres van hem heeft, maar dit is door de vader voldoende gemotiveerd betwist. Zo heeft hij screenshots overgelegd van aan hem gerichte WhatsApp-berichten van de moeder uit 2017 en 2018, waaruit blijkt dat de moeder in staat is met hem te communiceren.
5.7
Er zijn weliswaar zorgen over de gebrekkige communicatie tussen de ouders en het hof heeft er begrip voor dat de moeder het lastig vindt om het gezag samen met de vader uit te oefenen, maar niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige2] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders of dat het in het belang van [de minderjarige2] noodzakelijk is dat aan het gezamenlijk gezag een einde komt. Dat het partijen niet lukt om goed te communiceren maakt dit niet anders. Zoals ook de raad in het raadsrapport van 23 mei 2018 en ter zitting heeft benoemd rust op de moeder de plicht om de vader te consulteren en te informeren over te nemen beslissingen. Dit kan, wanneer persoonlijk contact niet goed mogelijk is, ook via e-mail. Het is dan vervolgens aan de vader om snel en adequaat te reageren als de moeder hem benadert voor een beslissing.
5.8
Tenslotte is ter zitting van het hof gebleken dat de moeder een nieuwe relatie heeft en (wederom) plannen heeft om te gaan verhuizen naar [E] .
De raad heeft zijn advies om het gezamenlijk gezag in stand te laten (opgenomen in het raadsrapport van 23 mei 2018), mede gelet op de ter zitting besproken voorgenomen verhuizing van de moeder, ter zitting van het hof nader toelicht en aangevuld. Hierbij heeft de raad benadrukt dat het niet wenselijk is dat de afstand tussen de vader en [de minderjarige2] , alsmede de afstand tussen de kinderen onderling ( [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ) wordt vergroot. Ten aanzien van [de minderjarige2] stelt de raad zich op het standpunt dat het in het belang van [de minderjarige2] is dat er toch contactherstel komt, omdat hij zich op enig moment zal gaan afvragen waar hij vandaan komt en nieuwsgierig zal worden naar zijn afkomst. De kans dat het komt tot contactherstel wordt verkleind indien de moeder gaat verhuizen. Het hof maakt zich, met de raad, zorgen over [de minderjarige2] , wetende dat [de minderjarige2] in het verleden de nodige problematiek heeft (gekend), terwijl het op dit moment in het huidige sociale kader in [A] goed gaat met [de minderjarige2] (zoals ook wordt erkend door de moeder). Hij functioneert goed binnen het netwerk dat hij nu heeft, terwijl hij jarenlang - een periode met veel onrust en veel verhuizingen - niet goed heeft gefunctioneerd. Het hof heeft hierover ook met [de minderjarige2] zelf gesproken. [de minderjarige2] heeft aangegeven dat de nieuwe school, met kleinere klassen, beter bij hem past. Zijn cijfers zijn redelijk, al vindt hij sommige vakken lastig. Verder is het contact met [de minderjarige1] toegenomen en dat vindt hij belangrijk. Ook zijn opa en oma ziet hij vaker.
Dit beeld wordt bevestigd door alle betrokkenen, onder wie de moeder. Zo heeft de moeder te kennen gegeven dat [de minderjarige2] goed in zijn vel zit en dat het ook goed gaat op school. Hij heeft vrienden en krijgt goede hulp. Momenteel krijgt hij psychomotorische therapie (PMT) en ook dat gaat goed. Zijn gedrag is vooruit gegaan. [de minderjarige2] kan nu beter luisteren en praten en gemakkelijker zijn gevoelens uiten.
Onder deze omstandigheden is het niet voor de hand liggend om [de minderjarige2] uit zijn huidige netwerk te halen. Niettemin dreigt dit te geschieden door de verhuisplannen van de moeder. Daarbij is het, gelet op de verhuizingen en verhuisplannen in het verleden, nog maar de vraag of de moeder voor [de minderjarige2] een bestendig, voldoende adequaat nieuw netwerk zal weten te creëren. Dit geeft, wat hier verder ook van zij, eerder aanleiding om de gezagspositie van de vader te handhaven dan om deze weg te nemen.
5.9
Gelet op het vorenstaande, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk belast dienen te zijn met het gezag en de gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van hun kind dragen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, daarom bekrachtigen.
6.2
Het hof zal gelet op de aard van het geding de kosten van het geding in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Boon, mr. A.W. Beversluis en mr. J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 11 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.