Uitspraak
de Provincie,
Gasunie,
1.1. Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De vaststaande feiten
"
2. Indien voor de uitvoering van werken, door of vanwege de gemeente ondernomen, de leiding tijdelijk of blijvend moet worden verwijderd, zal dit op eerste aanzegging van of namens het gemeentebestuur geschieden zonder kosten voor de gemeente Opsterland;(…)7. Als erkenning van het eigendomsrecht der gemeente zal de vergunninghouder voor elk kalenderjaar of gedeelte daarvan voor de aanwezigheid van de gasleiding een recognitie verschuldigd zijn groot f. 1,-- (…)".
"
Artikel 3 Leveringsafspraken1. Gasunie zal binnen het voorzieningsgebied van Afnemer uitsluitend gerechtigd zijn tot rechtstreekse levering aan industriële verbruikers volgens de regels neergelegd in bijlage II (…).Artikel 6 Leidingrechten1. Het door Afnemer ingevolge deze overeenkomst af te nemen gas zal slechts worden gedistribueerd binnen het grondgebied van een gemeente, indien het bestuur van deze gemeente aan Gasunie een vergunning heeft verleend als vervat in bijlage III. Deze vergunning heeft betrekking op alle gastransportleidingen met toebehoren, voor zover deze in eigendom of gebruik bij Gasunie zijn of zullen zijn en dienen voor de levering van gas aan Afnemer, aan afnemers van gas buiten het voorzieningsgebied van Afnemer, alsmede voor rechtstreekse leveringen door Gasunie als bedoeld in artikel 3, lid 1.2. Ingeval Afnemer zelf de gemeente is binnen welker gebied van Gasunie afgenomen gas wordt gedistribueerd, zullen wijzigingen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde gastransportleidingen en/of toebehoren, indien deze op verzoek of door toedoen van Afnemer plaatsvinden, geschieden op kosten van Afnemer, met dien verstande dat (…).
het gebruik maken van eigendommen, toebehorende aan de gemeente dan wel van eigendommen van anderen, welke een openbare bestemming hebben en waarvoor het gemeentebestuur op grond van enig publiekrechtelijk voorschrift gelijke vergunning dient te verlenen, zulks voor het leggen, in eigendom hebben, onderhouden, verleggen, vervangen of verwijderen van gasleidingen met bijbehorende werken”.
Onder “vergunning” wordt volgens de aanhef van de vergunning begrepen:
“
ontheffing van verbodsbepalingen en toestemming in de zin van het burgerlijk recht”.
In de vergunningvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
“
Artikel 121. Van een uitvoering van werken door de gemeente op of nabij een leiding van vergunninghouder, waardoor of waarbij de veilige en ongestoorde ligging van de leiding met bijbehorende werken in gevaar kan worden gebracht, zoals het uitvoeren van graafwerkzaamheden en het indrijven van voorwerpen binnen een afstand van vier meter vanaf het hart van de leiding, zal de gemeente vergunninghouder zoveel mogelijk tijdig in kennis stellen. De gemeente zal daarbij rekening houden met eventuele aanwijzingen, welke van de zijde van vergunninghouder uit hoofde van de veiligheid van de leiding worden gegeven. Indien de door de gemeente uit te voeren werken niet verenigbaar zouden zijn met een ongewijzigde ligging van de leiding met bijbehorende werken van vergunninghouder, zullen partijen in onderling overleg, met afweging van beider belangen en onverminderd het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst voor levering en afname van gas, trachten tot een redelijke oplossing te komen.(…)artikel 13Het gemeentebestuur kan, behoudens in de gevallen waarin artikel 12 kan worden toegepast en in het geval bedoeld in artikel 6, lid 2, van de overeenkomst voor levering en afname van gas, de vergunning intrekken voor zover, mede in aanmerking genomen de belangen van gemeente en vergunninghouder, het algemeen belang zulks vordert.(…).”
“
a. akkoord te gaan met rechtstreekse leveringen door Gasunie, als bedoeld in artikel 3, lid 1 van de tussen N.V. Frigem Zuid-Oost te Gorredijk en Gasunie te sluiten casu quo gesloten “Overeenkomst voor levering en afname van gas”;b. vergunning te verlenen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 1 van de sub a bedoelde overeenkomst;c. zich met ingang van 1 januari 1989 te verbinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 3 van de sub a bedoelde overeenkomst.”
“
Artikel 7 Omvang gelding regeling1. De nadeelcompensatieregeling zal in beginsel gelden voor door de provincie verleende vergunningen.2. Het bepaalde in deze bevriezingsregeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van schades met betrekking tot kabels en leidingen die op basis van een zakelijk recht of met een publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke vergunning liggen in gronden van derden. (…)”
Het nieuwe tracé van de N381 kruist ter hoogte van de gemeente Opsterland de Compagnonsfaert en de aan de zuidzijde van de Opsterlândske Kompanjonsfaert gelegen Tjalling Harkeswei. De kruising wordt gerealiseerd door middel van een brug. Om de N381 inclusief de brug aan te kunnen leggen, is het nodig om de Companjonsfaert te verlagen, omdat er anders onvoldoende doorrijhoogte is.
In een brief van 9 juli 2013 en het daarbij behorende “Begeleid [het hof leest: Begeleidend] schrijven” zijn aanvullende afspraken gemaakt, die erop neerkomen dat de Provincie in het kader van het uitvoeren van het project werk uitvoert op een aantal gemeentelijke wegen en daarbij in voorkomende gevallen mede namens de gemeente opdracht verleent. In de considerans is onder meer vermeld:
“
a. de provincie is voornemens de provinciale weg N381, tussen Drachten en Donkerbroek te verdubbelen. Ook is de provincie voornemens de gebiedsontwikkeling te realiseren, die in haar vergadering van 17 december 2012 vastgesteld is door Gedeputeerde Staten. Een deel van de gebiedsontwikkeling, zoals aangegeven in het contract N381 Drachten - Nanningaweg (contract 1) is hierna genoemd als project;(…)e. uitvoeren van het project als onderdeel van de verdubbeling van de N381 leidt ertoe dat de provincie werk uitvoert op een aantal gemeentelijke wegen (inclusief fiets-/voetpaden) en daarbij in voorkomende gevallen ook mede namens de gemeente opdracht verleent; (…)”
“
2. MedewerkingDe provincie en de gemeente zullen zo spoedig mogelijk zorg dragen voor het nemen van al die maatregelen binnen hun beheergebied die wettelijk (mogelijk en) noodzakelijk zijn voor het verwezenlijken van het project.
“Besluit
In verband met de reconstructie van de N381 besluiten wij hierbij tot intrekking van al de ontheffingen ingevolge de Wegenverordening Provincie Fryslân die aan u verleend zijn of aan u geacht moeten worden zijn verleend, voor zover het betreft kabels/leidingen die betrokken zijn in het concept-verleggingsplan, zoals aangeduid in de aanhef van deze brief. De intrekking geschiedt per de datum, gelegen telkens een maand vóór dat de aannemer werkzaamheden aan het betreffende knelpunt tussen de door hem uit te voeren werkzaamheden en uw kabels/leidingen moet verrichten.(…)Nadeelcompensatie
In verband met de door u te treffen maatregelen zou u aanspraak kunnen hebben op nadeelcompensatie. Daarbij volgen wij de BR[hof: Bevriezingsregeling],
welke voor de Provincie de basis vormt voor het bepalen van nadeelcompensatie aan nutsbedrijven. (…)”
“
ConclusieWij zijn van mening dat voor wat betreft beide knelpunten, al dan niet via de gemeente, de ontheffing op basis waarvan de betreffende leiding in de grond is gelegen, kan worden ingetrokken. Daarbij vormt in beide gevallen de Bevriezingsregeling het kader aan de hand waarvan dient te worden getoetst of recht bestaat op enige (voorfinanciering ten aanzien van) vorm van nadeelcompensatie. Wij zijn van mening dat in beide specifieke situaties wij niet gehouden zijn u te compenseren in verleggingskosten.”
“
N381Ook ten aanzien van dit knelpunt blijft de provincie zich op het standpunt stellen dat is verwoord in de brief van 4 november jongstleden. GU [hof: Gasunie] onderschrijft dit standpunt niet en heeft ondubbelzinnig aangegeven slechts tot het verleggen van de leiding in kwestie over te gaan onder de voorwaarde dat de provincie de kosten van de verlegging – voor zover het de kosten van ontwerp en begeleiding en uitvoering betreft – vergoedt.Partijen hebben hieromtrent afgesproken dat GU over zal gaan tot het verleggen van de bij GU in eigendom zijnde leiding en dat de provincie de verleggingskosten betaalt, voor zover het de hierboven genoemde kostencomponenten betreft. Wij wijzen u er op dat de provinciale medewerkers daarbij hebben aangegeven dat de provincie slechts vanwege de voortgang van de uitvoering van het werk aan de N381 deze kosten betaalt. Benadrukt is ook dat GU aan deze afspraak in toekomstige (soortgelijke) gevallen geen rechten kan ontlenen. Voorts is aangegeven dat de provincie de verleggingskosten onder protest betaalt en zich het recht voorbehoudt om deze in een later stadium van GU terug te vorderen, zo nodig door rechterlijke tussenkomst.”
In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“
De aanpassing wordt uitgevoerd op verzoek van de Provincie Friesland (hierna: verzoeker). Het aan te passen gedeelte van de leiding is geheel gelegen in gronden van de gemeente Opsterland. Partijen verschillen principieel van mening inzake de consequenties van de gegeven rechtspositie van de leiding voor de door verzoeker aan Gasunie uit te keren schadevergoeding. Echter, ten behoeve van de voortgang van de onderhavige aanpassing, zijn partijen de na te noemen verdeling van de werkelijk gerealiseerde projectkosten overeengekomen. Hieraan kan geen der partijen rechten ontlenen voor eventuele toekomstige vergelijkbare situaties. In dit geval gaat het om een voorlopige kostenverdeling waarmee de verzoeker in het kader van de voortgang van het werk onder protest akkoord is gegaan en verzoeker behoudt zich het recht voor om de kosten, zo nodig in rechte, terug te vorderen.”
“
Op 25 juli 1956 heeft de gemeente Opsterland aan de Staat der Nederlanden een vergunning verleend voor het hebben, vervangen etc. van gastransportleidingen in de weg langs de noordzijde van de Opsterlândske Kompanjonsfaert. Wij beschouwen u in deze als rechtsopvolger van de Staat der Nederlanden.De vergunning kent als voorwaarde dat indien voor de uitvoering van werken, door of vanwege de gemeente ondernomen, de leiding tijdelijk of blijvend moet worden verwijderd, dit zal geschieden op eerste aanzegging van of namens het gemeentebestuur, en wel zonder kosten voor de gemeente Opsterland.Aangezien ons niet is gebleken dat deze vergunning ooit is ingetrokken, achten wij deze vergunning - en dus ook bovenstaande voorwaarde - nog steeds als rechtsgeldig.Mocht de vergunning van 1956 toch ingetrokken zijn, dan verwijzen wij naar de overeenkomst van 31 januari 1969 tussen de gemeente Opsterland en N.V. Nederlandse Gasunie terzake van de levering en afname van gas in de gemeente Opsterland en de daarbij behorende vergunning voor het leggen enz. van gasleidingen.Op grond van artikel 13 van deze vergunning kan het gemeentebestuur de aan u verleende vergunning intrekken indien het algemeen belang zulks vordert, zonder dat u aanspraak op enige schadevergoeding kunt doen gelden. Verlaging van de gemeentelijke weg (Compagnonsvaart) in het kader van de aanleg van de weg N381 en de als gevolg daarvan noodzakelijke verlegging van eerdergenoemde gasleiding is in het algemeen belang.Bij deze trekken wij dan ook de vergunning voor het leggen enz. van gasleidingen voor zover betrekking hebbend op het deel van de gemeentelijke weg (Compagnonsfaert) die langs de noordzijde van de Opsterlandske Kompagnonsfaert loopt in per heden.Voorts verlenen wij u hierbij met ingang van heden vergunning krachtens de voorwaarden van de vergunning voor het leggen enz. van gasleidingen om de betreffende leiding te (doen) leggen in de gemeentelijke weg (Compagnonsfeart) die langs de noordzijde van de Opsterlandske Kompagnonsfaert loopt.”
€ 184.823,52 binnen veertien dagen terug te betalen, aan welk verzoek Gasunie geen gevolg heeft gegeven.
4.De vorderingen en de beslissing in eerste aanleg
€ 184.823,52, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. Aan deze vorderingen heeft zij ten grondslag gelegd dat zij genoemd bedrag onverschuldigd aan Gasunie heeft betaald. Volgens de Provincie heeft zij de werkzaamheden aan de Compagnonsfaert uitgevoerd in overleg met en met toestemming van de gemeente en is dan ook sprake van een “uitvoering van werken, door of vanwege de gemeente ondernomen” in de zin van voorwaarde 2 van de (toepasselijke) vergunning van 25 juli 1956. De kosten van verlegging van een leiding komen in die situatie voor rekening van Gasunie.
Subsidiair, voor het geval niet de vergunning van 25 juli 1956 maar die van 3 februari 1969 van toepassing is, geldt dat artikel 13 van de vergunningvoorwaarden van toepassing is, op grond waarvan de gemeente de vergunning kan intrekken indien het algemeen belang dit vordert. Die intrekking heeft ook plaatsgevonden. Artikel 6 van de overeenkomst van
Gasunie aan de Provincie van 4 juli 2014 (bedoeld zal zijn 4 maart 2014) vastgelegde projectovereenstemming. Deze rechtsgrond ontvalt naar het oordeel van de rechtbank niet aan de betaling “
door het feit dat in de brief is opgenomen dat partijen van mening verschillen over de vraag voor wiens rekening de kosten komen, of door de mededeling in de brief dat het een ‘voorlopige veroordeling’ betreft en de Provincie zich het recht voorbehoudt om kosten terug te vorderen, of door het feit dat de Provincie namens de gemeente als opdrachtgever optrad met betrekking tot de verlegging van de gasleiding, voor zover inderdaad van die situatie moet worden uitgegaan.” De Provincie heeft haar stelling dat onverschuldigd is betaald dan ook onvoldoende onderbouwd, aldus de rechtbank.
5.De bespreking van de grieven
de grieven 1 en 2komt de Provincie op tegen het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank. De grieven hangen met elkaar samen. Het hof zal ze dan ook tezamen behandelen.
17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8363). Een rechtsgeldige overeenkomst biedt in beginsel voldoende grondslag voor een betaling. De betaling is dan niet zonder rechtsgrond, maar op grond van die overeenkomst verricht. De overeenkomst moet de betaling echter wel rechtvaardigen. Wanneer, bijvoorbeeld, meer betaald wordt dan op grond van een overeenkomst verschuldigd was, is wel sprake van een verband tussen de betaling en de overeenkomst, maar rechtvaardigt de overeenkomst de betaling van het meerdere niet.
€ 184.823,52 berekende kostenposten ook voldaan. Er is dan ook een duidelijk verband tussen de betaling door de Provincie en de overeenkomst tussen partijen. Dat betekent, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder meer dat de overeenkomst de betaling ook rechtvaardigt. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat in de overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat partijen principieel van mening verschillen over de rechtspositie van de leiding en de verplichting van de Provincie tot het uitkeren van een schadevergoeding, dat de overeengekomen kostenverdeling een "voorlopige kostenverdeling” is waarmee de Provincie “onder protest akkoord is gegaan” en dat de Provincie zich het recht voorbehoudt om de kosten zo nodig in rechte terug te vorderen. Partijen hebben weliswaar wilsovereenstemming over de betaling bereikt, zoals de rechtbank overweegt, maar deze wilsovereenstemming hield ook in dat de betaling in die zin een voorlopig karakter had dat de Provincie zich het recht voorbehield het betaalde bedrag terug te vorderen. Dat voorbehoud, waarmee Gasunie uitdrukkelijk heeft ingestemd - de overeenkomst is door haar opgesteld -, staat eraan in de weg dat de overeenkomst de betaling rechtvaardigt. Dat de Provincie pas in een laat stadium het voorbehoud opgenomen wilde hebben in de overeenkomst, zoals Gasunie stelt, staat niet aan een beroep van de Provincie op het voorbehoud in de weg.
31 januari 1969 (de subsidiaire stelling van de Provincie, voor het geval de vergunning van 25 juli 1956 niet van toepassing is). De Provincie stelt dat deze situatie zich voordoet. Volgens haar heeft zij met toestemming van de gemeente gefungeerd als opdrachtgever van en verantwoordelijke voor de realisatie van de op grond van het algemeen belang noodzakelijke verlaging van de gemeentelijke weg (de Compagnonsfaert). Daaruit volgt volgens de Provincie dat zij het werk voor de gemeente heeft uitgevoerd en er dus sprake is van een verlegging vanwege een werk (op grond van het algemeen belang) van de gemeente. De kosten van een verlegging in een dergelijk geval komen op grond van de vergunning uit 1956 (en ook op grond van die uit 1969) voor rekening van Gasunie, aldus de Provincie.
Het hof zal er, eveneens bij wijze van veronderstelling, vanuit gaan dat de vergunning van
25 juli 1956 van toepassing is, zoals de Provincie stelt, en niet die van 31 januari 1969.
Uit wat het hof in de vorige rechtsoverweging - bij wijze van veronderstelling - heeft aangenomen, volgt dat de uitgevoerde werkzaamheden zijn te beschouwen als “de uitvoering van werken, door of vanwege de gemeente ondernomen”, in de zin van genoemde bepaling en dat daarmee aan het eerste vereiste is voldaan. De vraag die resteert is of ook aan het tweede vereiste is voldaan.
De Provincie heeft ook niet onderbouwd dat zij ten aanzien van de gasleiding een dergelijk verzoek namens de gemeente bij Gasunie heeft gedaan. Gasunie heeft er, terecht, op gewezen dat in de correspondentie tussen partijen de Provincie steeds namens zichzelf en niet ook namens de gemeente naar voren is getreden.
Ook heeft de Provincie niet onderbouwd dat de gemeente Gasunie heeft aangezegd de leiding te verwijderen of te verleggen. Voor zover de Provincie de in rechtsoverweging 3.15 aangehaalde brief van de gemeente aan Gasunie beschouwt als een aanzegging in de zin van artikel 2 van de vergunningvoorwaarden, helemaal duidelijk is dat niet, volgt het hof de Provincie daarin niet. De brief bevat geen aanzegging tot verwijdering of verlegging van de gasleiding. Dat zou ook niet voor de hand liggen, omdat - zoals in de brief ook wordt geconstateerd - de werkzaamheden ten tijde van het verzenden van de brief al waren afgerond en de leiding al was verlegd.
Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat een “aanzegging van of namens het gemeentebestuur”, in de zin van artikel 2 van de vergunningvoorwaarden, heeft plaatsgevonden, zodat niet aan het tweede vereiste van artikel 2 van de vergunningvoorwaarden is voldaan. Gasunie was alleen daarom al niet gehouden de gasleiding kosteloos te verwijderen. De vergunning van 25 juli 1956 biedt dan ook geen deugdelijke grondslag voor een verplichting van Gasunie tot kosteloze verwijdering of verplaatsing van de gasleiding.
31 januari 1969 wel een grondslag biedt voor een verplichting van Gasunie kosteloos mee te werken aan verwijdering of verlegging van de leiding onbeantwoord kunnen blijven. De Provincie heeft laatstgenoemde vergunning immers slechts aan haar vordering ten grondslag gelegd voor het geval de vergunning van 25 juli 1956 niet van toepassing zou zijn en het hof is de Provincie (bij wijze van veronderstelling) gevolgd in haar stelling over de toepasselijkheid van deze vergunning. Het hof ziet redenen om, ten overvloede, toch op deze vraag in te gaan.
Bovendien heeft de Provincie in eerste aanleg in haar “akte houdende reactie op producties” aangevoerd dat de doorrijhoogte van de Compagnonsfaert te laag zou worden en dat “om die reden de weg (en dus ook de leiding in het talud van de weg) dieper moest worden gelegd, omdat er anders voor de leiding onvoldoende dekking zou blijven.” Deze stelling van de Provincie, en met name het gedeelte over de onvoldoende dekking, biedt steun aan het betoog van Gasunie dat door de werkzaamheden de veilige en ongestoorde ligging van de leiding in gevaar kon worden gebracht.
De Provincie heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat artikel 13 en niet artikel 12 van de voorwaarden van de vergunning van 31 januari 1969 van toepassing is.
Grief 3, waarin de Provincie opkomt tegen afwijzing van haar vorderingen, heeft naast de grieven 1 en 2 geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van die grieven.
6.De beslissing
€ 131,- en indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden van € 68,-;