Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de vader en de omgangsregeling tussen hen. De moeder, die de verzoekster is, heeft in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van hun kind, geboren op [geboortedatum] 2016. De vader had op 4 juni 2018 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om toestemming te krijgen voor de erkenning van het kind en om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft op 23 oktober 2018 de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van het kind en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vijf grieven die betrekking hebben op de verleende toestemming en de omgangsregeling. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De moeder heeft gesteld dat zij angst heeft voor de vader en dat dit de ontwikkeling van het kind schaadt. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de vader een bedreiging vormt en dat de belangen van het kind en de vader zwaarder wegen dan de emotionele weerstand van de moeder.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de vader nu recht heeft op erkenning van het kind en omgang met hem. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.