ECLI:NL:GHARL:2019:4987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
200.253.557
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en omgangsregeling tussen vader en kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de vader en de omgangsregeling tussen hen. De moeder, die de verzoekster is, heeft in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van hun kind, geboren op [geboortedatum] 2016. De vader had op 4 juni 2018 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank om toestemming te krijgen voor de erkenning van het kind en om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft op 23 oktober 2018 de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van het kind en een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.

De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vijf grieven die betrekking hebben op de verleende toestemming en de omgangsregeling. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de argumenten van beide partijen. De moeder heeft gesteld dat zij angst heeft voor de vader en dat dit de ontwikkeling van het kind schaadt. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de vader een bedreiging vormt en dat de belangen van het kind en de vader zwaarder wegen dan de emotionele weerstand van de moeder.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de vader nu recht heeft op erkenning van het kind en omgang met hem. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.557/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 338121)
beschikking van 13 juni 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.G.M. van Rossum te Bemmel,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.L. Zwaan te Amersfoort.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
mr. R.M. Tjong Kim Sang,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te Lent, gemeente Nijmegen,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder: de rechtbank), van 23 oktober 2018, zoals hersteld bij beschikking van 14 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 januari 2019;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 20 maart 2019 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2019 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is de bijzondere curator verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming, verder: de raad, is [medewerker RvdK] verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2016 te [plaats] geboren [kind] , verder te noemen: [kind] . De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
3.2
De vader heeft op 4 juni 2018 een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind] en het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [kind] van een weekend in de veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 19.00 uur, en het in onderling overleg verdelen van de vakanties en feestdagen.
3.3
Bij beschikking van 28 juni 2018 heeft de rechtbank mr. Tjong Kim Sang benoemd tot bijzondere curator van [kind] .
3.4
Bij voormelde beschikking van 23 oktober 2018, verder: de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de vader vervangende toestemming verleend tot de erkenning van [kind] als zijn kind en:
- een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader en [kind] eenmaal per week een uur contact met elkaar hebben in het Omganghuis te [plaats] , op een nader te bepalen dag en tijdstip, waarbij het contact middels een opbouw van zes maanden wordt uitgebreid naar een regeling waarbij [kind] een dag in de week, zonder overnachting, bij de vader verblijft;
- partijen in de gelegenheid gesteld om een hulpverleningsmodule bij Lindenhout te volgen, waartoe partijen zich voor doorverwijzing moeten melden bij hun huisarts of het wijkteam, iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 23 april 2019 en aan de advocaten van partijen verzocht zich vóór deze datum uit te laten over de stand van zaken.
3.5
Bij herstelbeschikking van 14 februari 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de beslissing ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad is.
3.6
De moeder heeft dit hof verzocht de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de hiervoor onder 3.4 genoemde beslissing, zoals hersteld bij beschikking van 14 februari 2019, betreffende de voorlopige omgangsregeling betreft. De vader heeft verweer gevoerd.
3.7
Bij beschikking van 14 mei 2019 (zaaknummer 200.253.557/02) heeft dit hof het onder 3.6 vermelde verzoek van de moeder afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de verleende vervangende toestemming tot erkenning van [kind] door de vader en de vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader in zijn verzoeken alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans die verzoeken alsnog af te wijzen.
4.2
De vader voert verweer. De vader verzoekt het hof, bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader de verwekker is van [kind] .
5.2
Op grond van artikel 1:204 lid 1 aanhef en onder c. van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de vader [kind] slechts erkennen met voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder.
5.3
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning door de verwekker ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 BW op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen deze toestemming door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking.
5.4
Het hof verwijst naar hetgeen de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist ten aanzien van het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [kind] door de vader, en maakt deze overwegingen en beslissing - na eigen onderzoek - tot de zijne.
Het hof overweegt voorts als volgt.
In een telefoongesprek in april 2018 heeft de vriendin van de vader de bedreiging geuit dat de vader [kind] wel eens zou kunnen weghalen bij de moeder. De moeder stelt dat zij hierdoor zo angstig is geworden dat zij niet meer kan werken en dat zij [kind] van de kinderopvang heeft gehaald en haar niet meer buiten laat spelen met andere kinderen. Ook is de moeder sindsdien zeer beschermend naar [kind] . [kind] heeft daar volgens de moeder zo’n last van dat zij in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wordt geschaad en dat een ongestoorde en blije verhouding tussen de moeder en [kind] ernstig in gevaar is.
Het hof acht de angst die de moeder stelt te hebben niet onbegrijpelijk. Het hof is echter van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn, noch in het gedrag van de vader het afgelopen jaar noch in de verklaringen van de vader, waaruit zou kunnen blijken dat de vader [kind] bij de moeder zal weghalen. Van bedreigingen van de kant van de vader of van zijn vriendin in die zin is ná voormeld telefoongesprek niet gebleken. Het kan zo zijn dat de moeder last houdt van die angst maar dan ligt het op haar weg om daarvoor, mede in het belang van [kind] , hulp te zoeken. Niet is gebleken dat die angst van de moeder weerslag heeft op de ontwikkeling van [kind] . Ook in hoger beroep heeft de moeder de (mogelijke) psychische gevolgen voor [kind] van haar erkenning door de vader niet met bewijsstukken gestaafd.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat haar angst alleen maar is toegenomen omdat de vader zich vanaf april 2018 nagenoeg afzijdig heeft gehouden. De vader heeft verklaard dat de moeder moeilijk bereikbaar is voor hem en dat de moeder het contact heeft afgehouden in afwachting van de onderhavige procedure. De moeder heeft deze stelling niet, althans onvoldoende, weersproken.
Het hof is met de bijzondere curator van oordeel dat de emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning van [kind] door de vader minder zwaar weegt dan het belang van [kind] en de vader om rechtens een familierechtelijke betrekking te verkrijgen door die erkenning.
5.5
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de vervangende toestemming tot erkenning, bekrachtigen.
ten aanzien van de omgangsregeling
5.6
Het hof gaat ervan uit dat de vader gebruik zal maken van de vervangende toestemming die hem is verleend en dat hij als (juridisch) ouder recht op omgang heeft met zijn dochter [kind] , tenzij sprake is van ontzeggingsgronden (artikel 1:377a BW).
5.7
Het hof stelt vast dat na de geboorte van [kind] tot eind juni 2017 vijf keer contact tussen de vader en [kind] heeft plaatsgevonden. In november 2017 zijn partijen via de advocaten een opbouw van de omgangsregeling overeengekomen. In het kader van deze omgangsregeling heeft de vader ook nog enkele malen contact gehad met [kind] . De bijzondere curator heeft in haar brief van 20 maart 2019 vermeld dat uit de daarin omschreven omstandigheden blijkt dat de intentie bestond om er samen voor [kind] te zijn.
5.8
De moeder stelt nog dat de vader tijdens de omgang in het verleden nauwelijks interesse heeft getoond in [kind] en dat hij tijdens de omgang [kind] niet wenste te verzorgen. De vader betwist deze stellingen.
5.9
Het hof is van oordeel dat de door de moeder aangevoerde stellingen geen contra-indicatie voor de omgang tussen de vader en [kind] met zich brengen. De moeder is bang om [kind] bij het Omgangshuis mee te geven aan de begeleiders bij de omgang. Het ligt op de weg van de moeder om hulp voor die angst te zoeken. Voor het overige is - naar het oordeel van het hof - niet gebleken van contra-indicaties tegen de voorlopige omgang tussen de vader en [kind] in het Omgangshuis.
5.1
Het hof betrekt bij het vorenstaande dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat zij inmiddels contact heeft gezocht met het wijkteam en Lindenhout (inmiddels gefuseerd met Entrea). Het hof gaat dan ook ervan uit dat via dat hulpverleningstraject gewerkt wordt aan verbetering van de communicatie tussen partijen en aan het herstel van vertrouwen tussen de moeder en de vader.
5.11
Op grond van al het voorgaande zal het hof geen andere beslissing ten aanzien van de omgangsregeling nemen dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft gedaan.

6.De slotsom

De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Het hof zal beslissen als volgt en de kosten van deze procedure in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
23 oktober 2018, zoals hersteld bij beschikking van 14 februari 2019;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, zodat ieder de eigen kosten draagt
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en
K.A.M. van Os-ten Have en is op 13 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.