ECLI:NL:GHARL:2019:4967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
21-006519-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring openbaar ministerie in handhaving honden aanlijnplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verdachte die op 6 maart 2017 in Groningen zijn hond onaangelijnd heeft laten lopen op een weg binnen de bebouwde kom, wat in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009. De kantonrechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er geen klachten of gevaarlijke situaties waren geconstateerd, wat volgens de kantonrechter een schending van het vertrouwensbeginsel opleverde.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de kantonrechter ten onrechte het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de gedraging van de verdachte plaatsvond na een beleidswijziging die het mogelijk maakte om sancties op te leggen na constatering van een overtreding. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 90,- met een proeftijd van 1 jaar, toegewezen. De verdachte heeft verweer gevoerd, stellende dat de handhaving niet proportioneel was en dat er sprake was van willekeur, maar het hof heeft deze verweren verworpen.

Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 2:53 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 en heeft de geldboete opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006519-17
Uitspraak d.d.: 6 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 november 2017 met parketnummer 96-139832-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 90,- subsidiair 1 dag hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte wegens - kort gezegd - schending van het vertrouwensbeginsel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte. Daarbij is overwogen dat op basis van het 'Beleidsplan Handhaving gemeente Groningen 2010-2013' toezicht ten aanzien van loslopende honden wordt uitgeoefend op basis van klachten, overlast of gevaarzettende situaties en dat uit het proces-verbaal overtreding, kort gezegd, niet volgt dat sprake was van gevaar, overlast of een klacht, maar dat verdachte desondanks is bekeurd, hetgeen een schending van het vertrouwensbeginsel oplevert.
Met ingang van 27 september 2013 [1] is het hierboven bedoelde beleid in zoverre gewijzigd, dat na constatering van een overtreding door opsporingsambtenaren en toezichthouders gesanctioneerd kan worden. De ten laste gelegde gedraging is geconstateerd op 6 maart 2017, derhalve ná de inwerkingtreding van de beleidswijziging. Het voorgaande brengt mee dat het hof het openbaar ministerie ontvankelijk acht in de vervolging van verdachte.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 6 maart 2017, te Groningen, als eigenaar of houder van een hond, die hond heeft laten lopen of verblijven op een weg binnen de bebouwde kom, te weten de [straat] , zonder dat die hond was aangelijnd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweer

Verdachte heeft aangevoerd dat de handhaving van de regeling proportioneel moet zijn. Hij begrijpt dat er bepaalde plaatsen in de bebouwde kom van Groningen zijn waar honden wellicht aangelijnd moeten zijn, vooral bij grote drukte in de stad, en dat dan bekeurd wordt bij het niet aanlijnen van de hond, maar van een grote drukte was op de plaats waar hij werd geverbaliseerd op 6 maart 2017 geen sprake. Daar komt bij dat zijn hond goed is opgevoed en dat hij zijn hond goed onder appèl heeft, waardoor hij niet aangelijnd behoeft te worden. Volgens verdachte zijn er omstandigheden denkbaar waarin een hond straffeloos onaangelijnd in de bebouwde kom van Groningen moet kunnen lopen.
Voorts heeft verdachte aangevoerd dat er, door hem voor dit feit te bekeuren, sprake is van willekeur, omdat hij alleen wordt bestraft vanwege een strikt handhavingsbeleid.
Met betrekking tot deze verweren overweegt het hof als volgt.
Zoals hierboven reeds aangegeven is met ingang van 27 september 2013 het Beleidsplan Handhaving in zoverre gewijzigd, dat na constatering van een overtreding door opsporingsambtenaren en toezichthouders gesanctioneerd kan worden. Daarbij is in het handhavingsbeleid opgenomen dat alleen in bijzondere gevallen, veelal van bijzondere aard, de bijzonder opsporingsambtenaar kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking. Deze hardheidsclausule is van toepassing in situaties waarbij iemand niet aan de regels kan voldoen. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak niet gebleken.
Het behoort - behoudens bijzondere omstandigheden - voorts tot de discretionaire bevoegdheid van een opsporingsambtenaar om in het concrete geval naar aanleiding van een door hem vastgestelde gedraging een sanctie op te leggen of daarvan af te zien. De door verdachte gestelde omstandigheden brengen niet mee dat geoordeeld moet worden dat de opsporingsambtenaar niet in redelijkheid tot zijn beslissing om verbaliserend op te treden heeft kunnen komen..
Het hof verwerpt daarom de verweren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 6 maart 2017, te Groningen, als eigenaar van een hond, die hond heeft laten lopen op een weg binnen de bebouwde kom, te weten de [straat] , zonder dat die hond was aangelijnd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van het bepaalde in artikel 2:53, eerste lid, onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de financiële draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 6 maart 2017 zijn hond onaangelijnd laten lopen op een weg binnen de bebouwde kom van Groningen. Hiermee heeft hij gehandeld in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009.
Het hof acht de oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van 1 jaar in deze zaak passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2:53 en 6:1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
90 (negentig) euro, te vervangen door 1
(één) dag hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.W. J. Sekeris, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 6 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.W.J. Sekeris is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Bekendmaking 26 september 2013 in Gemeenteblad nummer 2013-89, registratienummer SB 13.3850079.