ECLI:NL:GHARL:2019:4939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.235.312
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gestolen elektriciteit en betalingsregeling met vordering tot vernietiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter te Almelo, waarin een vordering van Enexis Netbeheer B.V. tot betaling van schadevergoeding wegens gestolen elektriciteit werd toegewezen. De appellant, die eerder strafrechtelijk was veroordeeld voor diefstal van elektriciteit, had een betalingsregeling getroffen met Enexis, maar betwistte de hoogte van de schade en de geldigheid van de regeling. Het hof oordeelt dat de appellant niet kan aantonen dat hij onder dwaling of misbruik van omstandigheden de betalingsregeling is aangegaan. De appellant had voldoende informatie over de schade en had de mogelijkheid om nadere informatie te vragen. Het hof concludeert dat de grieven van de appellant niet slagen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de toewijzing van buitengerechtelijke kosten, die wordt afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.235.312
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 6027713)
arrest van 11 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: opposant in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.P.J.T.M. Seelen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Enexis Netbeheer B.V.,
voorheen Enexis B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: geopposeerde in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna: Enexis,
advocaat: mr. A.J. van der Kolk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 april 2018 hier over.
1.1.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 6 juli 2018;
- de memorie van grieven met productie;
- de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Enexis verzorgt als netbeheerder en eigenaar, onder andere, het beheer van het transport- en distributienet voor elektriciteit in – onder meer – [woonplaats] .
2.2.
Op 1 juni 2011 is een monteur/fraude-inspecteur van Enexis op verzoek van en samen met de politie gegaan naar het perceel [adres] te [woonplaats] (verder: 'verbruiksadres') om ter plaatse de elektriciteitsinstallatie te onderzoeken op mogelijke onregelmatigheden. Het pand was in gebruik bij [appellant] . De afname van energie werd bijgehouden door een tussen het netwerk en het perceel aangebrachte meetinrichting, de kWh-meter.
2.3.
Bij voornoemde controle is geconstateerd dat op het verbruiksadres een hennepkwekerij was ingericht, dat de aan [appellant] ter beschikking gestelde meetinrichtingen van Enexis waren gemanipuleerd en beschadigd en dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij vóór de meter werd afgenomen en op deze wijze niet via het telwerk van de kWh-meter werd geregistreerd.
2.4.
Door de manipulatie en beschadiging van de meetinrichting en de illegale, frauduleuze elektriciteitsafname heeft Enexis schade geleden. Deze schade bedraagt volgens de door Enexis aan [appellant] toegezonden factuur van 17 juni 2011 € 6.337,14. Enexis heeft [appellant] bij brief van 17 juni 2011 aansprakelijk gesteld en tot betaling van dit bedrag van € 6.337,14 aangesproken. In die brief is – onder meer – vermeld dat is uitgegaan van afsluitkosten, netwerkkosten elektriciteit en onderzoekkosten (ad totaal € 1.087,40) en een elektriciteitsverbruik van 70.656 kWh (ad totaal € 5.249,74). Naar aanleiding hiervan is Enexis met [appellant] op 20 juli 2011 telefonisch tot een betalingsregeling gekomen. Deze betalingsregeling is dezelfde dag schriftelijk aan [appellant] bevestigd en [appellant] heeft deze voor akkoord ondertekend en retour gezonden. Door [appellant] is het eerste termijnbedrag ad € 3.337,14 voldaan aan Enexis. De hierna overeengekomen termijnbedragen ad € 300,00 per maand zijn niet voldaan.
2.5.
[appellant] is bij arrest van dit hof van 11 november 2014 strafrechtelijk veroordeeld voor (onder meer) diefstal van elektriciteit van Enexis.
2.6.
Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft de advocaat van [appellant] aangevoerd dat hij niets meer aan Enexis is verschuldigd en te veel heeft betaald. Volgens [appellant] gaat de schadevergoedingsvordering van Enexis ten onrechte uit van de aanwezigheid van meerdere oogsten van hennep. In het kader van een minnelijke regeling is hij genegen uit te gaan van een totaal verbruik van 13.357 kWh voor de aangetroffen teelt (van 1.077 planten) en van een voorgaande teelt van 200 planten plus een herberekend huishoudelijk verbruik van 3.000 kWh zijnde in totaal 16.357 kWh. De te betalen schadevergoeding is dan € 2.015,33 zodat hij aanspraak maakt op terugbetaling van € 1.321,81 (zijnde € 3.337,14 minus € 2.105,33).

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Enexis heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat gevorderd betaling van het restant van haar schade ad € 3.000 vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten ad € 450 en proceskosten. Bij verstekvonnis van 14 februari 2017 zijn deze vorderingen toegewezen.
3.2.
[appellant] is hiertegen in verzet gekomen en heeft in reconventie (terug)betaling van € 1.321,18 gevorderd zijnde het te veel betaalde bedrag (rov. 2.3).
3.3.
De kantonrechter heeft, bij vonnis van 12 december 2017, het verzet van [appellant] afgewezen, de vorderingen in reconventie afgewezen en het verstekvonnis bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
[appellant] komt met vijf grieven op tegen het vonnis van de kantonrechter. De grieven I en II hebben betrekking op de vordering van Enexis. Deze vordering is gebaseerd op de met [appellant] op 20 juli 2011 overeengekomen betalingsregeling. [appellant] voert aan dat hij niet gebonden is aan die regeling omdat deze onder invloed van dwaling c.q. misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen.
4.2.
Volgens [appellant] is sprake van dwaling omdat hij ten tijde van het sluiten van de afbetalingsregeling niet wist dat de werkelijke schade veel lager was. Pas in het strafproces, in februari 2012, is het gevorderde van een (volgens [appellant] onjuiste) onderbouwing voorzien. Het hof begrijpt dat de gestelde dwaling volgens [appellant] is te wijten aan het niet-geven (door Enexis) van de(ze) nadere onderbouwing (artikel 6:228 lid 1 en onder b BW). Dit betoog gaat niet op. [appellant] wist door de brief van Enexis van 17 juni 2011 (rov. 2.4) dat de vordering van Enexis onder andere was gebaseerd op een verbruik van 70.656 kWh. Voor zover de vordering hem niet voldoende duidelijk was – hij is degene die de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en de elektriciteit van Enexis heeft gestolen – lag het op zijn weg hierover nadere informatie te vragen. Van een schending van een inlichtingenplicht (in de zin van artikel 6:228 lid 1 en onder b BW) door Enexis is geen sprake.
4.3.
Van misbruik van omstandigheden is sprake als Enexis wist of moest begrijpen dat [appellant] door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) bewogen werd tot het aangaan van de afbetalingsregeling en Enexis het tot stand komen van die rechtshandeling heeft bevorderd maar Enexis vanwege hetgeen zij wist of moest begrijpen haar daarvan behoorde te weerhouden (artikel 3: 44 lid 4 BW). [appellant] voert in dit verband aan dat hij het niet eens was (en is) met de omvang van de gevorderde schade en dat hij dit kenbaar heeft gemaakt aan Enexis. Omdat hij was afgesloten van elektriciteitslevering en hij zonder betaling van de nota van Enexis van stroom verstoken bleef, zag hij zich genoodzaakt te vragen naar de mogelijkheid van een betalingsregeling. Daarmee is geen sprake van misbruik van omstandigheden in voornoemde zin. Niet is gesteld of gebleken dat sprake was van bijzondere omstandigheden bij [appellant] die Enexis kende of behoorde te kennen in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW. Dat de levering van elektriciteit op het door [appellant] gebruikte adres in [woonplaats] was beëindigd is geen bijzondere omstandigheid in voornoemde zin. Enexis was (immers) gerechtigd om de aansluiting van de woning/het pand van [appellant] op haar netwerk op te schorten totdat (een deel van) de door haar geleden schade (door de diefstal van elektriciteit) was vergoed. De tussenconclusie is dat de grieven I en II geen doel treffen.
4.4.
Grief III heeft betrekking op de beperkte omvang van de hennepkwekerij en de onderbouwing van het geschatte elektriciteitsverbruik en behoeft, gezien het voorgaande, geen bespreking. Ten overvloede merkt het hof hierover nog op dat het op de weg van [appellant] , die elektriciteit van Enexis heeft gestolen, lag om nader te onderbouwen en te motiveren waarom het door Enexis geschatte verbruik onjuist is. [appellant] heeft dit ten onrechte nagelaten zodat – ten overvloede – ook deze grief faalt.
4.5.
Met grief IV komt [appellant] op tegen de toewijzing van de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Enexis vordert vergoeding van buitengerechtelijke “advocaatkosten” op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit besluit is van toepassing als het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. In dit geval is [appellant] , aldus Enexis, vanaf 19 augustus 2011 in verzuim. De vraag of een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, moet daarom worden getoetst aan de tekst van art. 6:96 BW zoals die voor 1 juli 2012 gold en aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Enexis heeft niet gesteld dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, zijnde kosten die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan die waarvoor artikel 237 e.v. Rv een vergoeding pleegt in te sluiten (en die meer omvatten dan een enkele eventueel herhaalde aanmaning). Dit betekent dat grief IV slaagt.
4.6.
Grief V heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.

5.De slotsom

5.1.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd behoudens voor zover daarbij het verzet tegen de toewijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ongegrond is verklaard.
5.2.
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almelo van 12 december 2017 behoudens voor zover daarbij het verzet tegen de toewijzing van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ongegrond is verklaard en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart het verzet in zoverre gegrond;
wijst de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten (alsnog) af;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten van het hoger beroep draagt.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, C.J.H.G. Bronzwaer en B.J. Engberts en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.