ECLI:NL:GHARL:2019:4935

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
200.229.338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over teruggave van bedrag dat in verband met eventueel te verlenen mantelzorg ter beschikking is gesteld

In deze zaak gaat het om een geschil tussen appellanten en geïntimeerde over de teruggave van een bedrag dat in het kader van mantelzorg ter beschikking is gesteld. Appellanten, die naast geïntimeerde wonen, hebben in het verleden geldbedragen van geïntimeerde geleend en een bedrag van € 6.000,- ontvangen, waarvan de afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst. Geïntimeerde vordert de terugbetaling van dit bedrag, terwijl appellanten stellen dat het een schenking betrof. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat appellanten hoofdelijk moeten betalen, en dit oordeel is door het hof in hoger beroep bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst van opdracht die aan de terbeschikkingstelling van het bedrag ten grondslag lag, is opgezegd, waardoor het bedrag opeisbaar is geworden. De uitleg van de overeenkomst is cruciaal, waarbij het hof de Haviltexmaatstaf heeft toegepast. Het hof concludeert dat appellanten de € 6.000,- in depot moesten houden voor eventuele kosten van mantelzorg en dat zij geen schade hebben geleden door de opzegging van de overeenkomst. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van appellanten, die in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.229.338
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 5933242)
arrest van 11 juni 2019
in de zaak van

1.[Appellant 1]

2.
[Appellant 2]
beiden wonende te [Woonplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [Appellanten] ,
advocaat: mr. J. Pieters,
tegen:
[Geïntimeerde],
wonende te [Woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [Geïntimeerde] ,
advocaat: mr. T.A. Timmermans.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van de procedure tot dan toe blijkt uit het tussenarrest in deze zaak van 6 februari 2018. Bij dat arrest is een enkelvoudige comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie is niet gehouden.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord (met productie).
1.3
Vervolgens heeft [Geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Omstreeks december 2014 kwamen [Appellanten] in de woning naast die van [Geïntimeerde] , een alleenstaande man op leeftijd, wonen.
2.2
Begin 2015 heeft [Geïntimeerde] drie keer geldbedragen ter hoogte van in totaal € 1.330,- aan [Appellanten] geleend.
2.3
[Geïntimeerde] heeft op 30 januari 2015 € 6.000,- (hierna: de € 6.000,-) in contanten aan [Appellanten] ter beschikking gesteld. De afspraken ten aanzien van (onder meer) de ter beschikkingstelling van de € 6.000,- zijn vastgelegd in een door partijen ondertekend document met de titel
“Verbintenis bij aanbod en aanvaarding van het aanbod”(hierna: de overeenkomst) waarvan de tekst, als volgt, luidt.
'''Ondertekende dhr. [Geïntimeerde] . Adres: [Adres] . [Postcode en plaatsnaam] verklaart hierbij een verbintenis te zijn aangegaan. Voor hulpverlening in de vorm van "mantelzorg" Voor de duur van zijn leven met dhr. [Appellant 1] en mw. [Appellant 2] . Beiden wonend als buren in de naastgelegen woning [Adres] . te [Woonplaats] .
Voor deze zorg is in wederzijds vertrouwen een bedrag van zes duizend/6000 euro gereserveerd. En aan beiden overgedragen en ter beschikking gesteld voor eventuele kosten die voortkomen uit hulpverlening, of andere vormen van bijstand. Dat aan beiden toekomt 'voor zover nog aanwezig' voor eventuele onvoorziene kosten. "
2.4
Op 15 februari 2016 heeft de advocaat van [Geïntimeerde] een sommatiebrief aan [Appellanten] gestuurd (hierna: de sommatiebrief), waarin, voor zover van belang, in verband met de overeenkomst werd vermeld
“U heeft uw zorgplicht in deze geschonden, dat staat wel vast.”en aanspraak werd gemaakt op terugbetaling van (onder meer) de € 6.000,-.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[Geïntimeerde] vordert [Appellanten] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 7.830, - te vermeerderen met rente en kosten. Hij legt daaraan ten grondslag dat [Appellanten] vier geldbedragen van in totaal € 1.830,- van hem hebben geleend, dat hij de € 6.000 aan [Appellanten] heeft geleend, dan wel ter beschikking heeft gesteld in het kader van het verlenen van mantelzorg en dat het totale bedrag opeisbaar is.
3.2
[Appellanten] erkennen dat zij € 1.330,- van [Geïntimeerde] hebben geleend en dit bedrag aan hem moet terugbetalen. Ten aanzien van de € 6.000,- betwisten zij dit bedrag te hebben geleend; volgens hen betrof het een schenking. Ook met betrekking tot de resterende € 500,- betwisten zij dit bedrag te hebben geleend; volgens [Appellanten] hebben zij dit bedrag nooit ontvangen.
3.3
De kantonrechter heeft [Appellanten] in zijn vonnis van 29 november 2017 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 7.330,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en in de proceskosten, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. Ten aanzien van de € 6.000,- overweegt de kantonrechter in zijn vonnissen van 30 augustus 2017 en 29 november 2017 (hierna: de bestreden vonnissen) dat aan de terbeschikkingstelling daarvan een overeenkomst van opdracht ten grondslag lag die [Geïntimeerde] met zijn sommatiebrief heeft opgezegd. Daardoor is het bedrag, dat nog volledig beschikbaar dient te zijn, opeisbaar geworden.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
[Appellanten] richten zich met hun ene grief tegen het oordeel van de kantonrechter dat de € 6.000,- op grond van een overeenkomst van opdracht ter beschikking is gesteld. Nu de grief enkel betrekking heeft op het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de € 6.000,-, blijft de veroordeling tot betaling van de overige € 1.330,-, in hoger beroep in stand. Tegen de afwijzing van het bedrag van € 500,- is geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld, zodat de daarop betrekking hebbende vordering van [Appellanten] buiten de omvang van het hoger beroep valt.
4.2
Bij de beoordeling van de grief komt het aan op de wijze waarop de in rechtsoverweging 2.3 geciteerde overeenkomst dient te worden uitgelegd. Hoe een overeenkomst moet worden uitgelegd, moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst, maar ook aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en van hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf). Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.3
[Geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat partijen met de overeenkomst voor ogen hadden af te spreken dat [Appellanten] hem, indien nodig, mantelzorg zouden verlenen. Dit volgt ook uit de tekst van de overeenkomst. Daarmee staat vast dat [Appellanten] zich met de overeenkomst jegens [Geïntimeerde] verbonden om met mantelzorg verbonden werkzaamheden te verrichten.
4.4
[Geïntimeerde] heeft, eveneens onweersproken, gesteld dat de overeenkomst werd gesloten vlak voordat hij voor lange tijd in het buitenland met vakantie ging en dat hij er zeker van wilde zijn dat [Appellanten] hem, als hij in het buitenland was, daadwerkelijk te hulp zouden kunnen komen. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt met zich dat [Geïntimeerde] de € 6.000,- daarvoor ter beschikking stelde, dat [Appellanten] het bedrag in depot moesten houden en dat zij het alleen mochten aanspreken voor kosten in verband met de eventueel te verlenen mantelzorg. De tekst van de overeenkomst ondersteunt deze uitleg, nu daarin wordt gesproken over € 6.000,- die is gereserveerd voor mantelzorg en ter beschikking is gesteld voor eventuele kosten voor hulpverlening of andere vormen van bijstand. De omstandigheid dat in de overeenkomst is opgenomen dat de € 6.000,- aan [Appellanten] “
toekomt 'voor zover nog aanwezig'”, leidt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet tot een andere uitleg. Deze zinsnede past ook bij de uitleg dat de € 6.000,- is bedoeld als een door [Appellanten] aan te houden depot waaruit (uitsluitend) noodzakelijke kosten voor mantelzorg aan [Geïntimeerde] konden worden voldaan zolang het depot daarvoor nog ruimte bood. De zinsnede dient daarom, ook bezien in het verband van de overige tekst van de overeenkomst, redelijkerwijs op die wijze te worden uitgelegd. Dat [Geïntimeerde] een gebaar wenste te maken door [Appellanten] dit bedrag te schenken, hebben [Appellanten] niet, althans onvoldoende, feitelijk onderbouwd en daarmee hebben zij de betwisting van de door [Geïntimeerde] gestelde uitleg onvoldoende gemotiveerd. De overeenkomst moet dan ook zo worden uitgelegd dat [Appellanten] de € 6.000,- in depot moesten houden en enkel mochten aanspreken voor kosten in verband met eventueel door hen aan [Geïntimeerde] te verlenen mantelzorg. Door [Appellanten] zijn in hoger beroep geen, althans geen voldoende gemotiveerde, feiten aangevoerd die tot een andere uitleg leiden.
4.5
[Appellanten] richten zich met hun grief niet tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen kosten zijn gemaakt en dat het volledige bedrag nog beschikbaar dient te zijn, zodat dit vaststaat.
4.6
[Appellanten] stellen zich nog op het standpunt dat geen opzeggingshandeling heeft plaatsgevonden. Ook in zoverre faalt de grief. De kantonrechter heeft de sommatiebrief op goede gronden aangemerkt als een opzegging van de overeenkomst, omdat daaruit evident volgt dat niet langer prijs werd gesteld op de diensten van [Appellanten] . Tegen deze overwegingen van de kantonrechter hebben [Appellanten] niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. Bovendien volgt uit de processtukken van [Geïntimeerde] in deze procedure voldoende duidelijk dat [Geïntimeerde] (ook daarmee) de overeenkomst van opdracht heeft opgezegd.
4.12
Aangezien de € 6.000,- niet aan [Appellanten] toekwam, hebben zij ten gevolge van de opzegging geen schade geleden, zodat ook hun beroep op verrekening niet kan slagen.
4.13
Nu de € 6.000,- in het kader van een overeenkomst van opdracht ter beschikking is gesteld om kosten te dekken in verband met eventueel te verlenen mantelzorg en de overeenkomst van opdracht is opgezegd, is de € 6.000,- (die nog volledig beschikbaar dient te zijn) opeisbaar.

5.De slotsom

5.1
De grief faalt. Door [Appellanten] is niet, althans niet voldoende concreet en specifiek, aangeboden feiten te bewijzen die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [Appellanten] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [Geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 313,00
- salaris advocaat € 759,00 (1 punt x appeltarief I).

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 augustus 2017 en 29 november 2017;
veroordeelt [Appellanten] hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, F.J.P. Lock en I.W. Levelt-Iseger en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.