Met de raad en de GI is het hof van mening dat de moeder meer dan genoeg kansen heeft gehad om te laten zien dat zij gemotiveerd en in staat is om [de minderjarige1] (en later ook [de minderjarige2] ) een stabiele en veilige thuissituatie te bieden. In het gezamenlijke leven van de ouders ontbreekt het echter structureel aan rust en stabiliteit waardoor zij niet toekomen aan het creëren van een veilige opvoedingsomgeving voor - voor zover hier aan de orde - [de minderjarige1] .
Dit begon al toen [de minderjarige1] nog in de buik zat. Er was destijds sprake van huiselijk geweld en van middelengebruik van de moeder. De zwangerschap en geboorte van [de minderjarige1] hebben onder begeleiding van het drugsprotocol plaatsgevonden. Er zijn aanwijzingen dat [de minderjarige1] door de schadelijke invloeden tijdens de zwangerschap kampt met het Foetaal alcoholsyndroom (FAS). Nader onderzoek daarnaar lijkt gewenst te zijn.
Vanwege de zorgen over de opvoedingssituatie waarin [de minderjarige1] geboren zou worden werd opname van de ouders en [de minderjarige1] in gezinskliniek [F] van Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) door [G] noodzakelijk gevonden om zicht te krijgen op de situatie. Die zorgen werden mede gevormd door de belaste voorgeschiedenis van de ouders. Beide ouders kennen namelijk een verleden van harddrugsgebruik en opnames in een verslavingskliniek, waardoor zij niet (hebben) kunnen zorgen voor de kinderen die zij hebben uit eerdere relaties. VNN is sinds 2000 betrokken bij de moeder (zij was toen nog maar 15 jaar); eerst in verband met blowen en vanaf 2008 ook in verband met het gebruik van cocaïne, speed en GHB.
De ouders hebben rondom de geboorte van [de minderjarige1] niet willen meewerken aan een opname in de gezinskliniek van VNN. Na onderzoek van de raad heeft de moeder toen toch de kans gekregen om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] zelf ter hand te nemen. In het kader van de ondertoezichtstelling had de GI daartoe een veiligheidsplan opgesteld waarin concrete afspraken met en bodemeisen voor de ouders waren opgenomen. De ouders hebben zich echter niet gehouden aan dit veiligheidsplan, hoewel het belang daartoe evident was. Het onvermijdelijke gevolg was dat toen [de minderjarige1] nog maar twee maanden oud was zich een crisissituatie heeft voorgedaan die een spoeduithuisplaatsing noodzakelijk maakte.
Anders dan de moeder ter zitting heeft aangevoerd is vervolgens niet "twee jaar gewacht" om daarna direct tot gezagsbeëindiging over te kunnen gaan. Allereerst is de moeder onderworpen aan een forensisch psychologisch onderzoek waarvan in oktober 2016 een rapport is opgemaakt. Geconcludeerd werd dat er zowel op het gebied van de persoonlijkheid van beide ouders als de partnerrelatie als situationele factoren dusdanig veel risicofactoren zijn dat terugplaatsing van [de minderjarige1] bij de ouders niet in haar belang wordt geacht. Omdat de moeder het niet eens was met de uitkomsten van dit onderzoek heeft VNN de moeder ook psychologisch onderzocht. Daarvan is in oktober 2017 verslag uitgebracht. Niet blijkt dat daarin advies is uitgebracht over het perspectief van [de minderjarige1] .
In de tussentijd was de moeder opnieuw zwanger geraakt en [in] 2017 bevallen van [de minderjarige2] . Tijdens de zwangerschap en rondom de geboorte van [de minderjarige2] bestonden soortgelijke zorgen als destijds bij [de minderjarige1] het geval was. Hoewel de raad had verzocht [de minderjarige2] uit een oogpunt van veiligheid direct na de geboorte uit huis te plaatsen hebben de ouders de kans gekregen, en anders dan eerder bij [de minderjarige1] ook gegrepen, om zich als opvoeders te bewijzen in [F] . Dat leek aanvankelijk goed te gaan met een positief ouderschapsadvies als resultaat, maar in het traject terug naar huis hebben de ouders zich toch weer niet gehouden aan de gemaakte veiligheidsafspraken. Bij thuiskomst met [de minderjarige2] in december 2017 hebben beide ouders alcohol en/of drugs gebruikt. Ook een individueel vervolgtraject van de moeder met [de minderjarige2] in [F] heeft niet mogen baten. Na thuiskomst in april 2018 heeft de moeder wederom een terugval gehad in middelengebruik waardoor ook voor [de minderjarige2] een spoeduithuisplaatsing onafwendbaar was. In de procedure over de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] heeft de kinderrechter de ouders bij beschikking van 12 juli 2018 in een - zo begrijpt het hof - laatste ultieme poging om de ouders nog een kans te geven verzocht om aan te tonen met alle middelen die hun ter beschikking staan dat zij geen middelen hebben gebruikt/gebruiken en dat zij niet (meer) verslaafd zijn. Die kans hebben zij, althans de moeder niet gepakt. Integendeel. De moeder heeft in september/oktober 2018 wederom een terugval gehad in het gebruik van GHB. Tot wat voor excessen het gebruik van alcohol en drugs kan leiden en welke risico's dat voor de van de zorg van de gebruiker afhankelijke jonge kinderen meebrengt, is een feit van algemene bekendheid en blijkt ook duidelijk uit de beschikking van het Gerechtshof van 13 december 2016, waarbij de eerste machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is bekrachtigd. Dat namens de moeder ter zitting werd gesproken over een "terugvalletje" vindt het hof geen recht doen aan de ernst van deze zaak.