ECLI:NL:GHARL:2019:4835

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
21-000333-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerszaak met vrijspraakverweren en vorderingen tot schadevergoeding

In deze verkeerszaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1989 en wonende te [adres 1], was aangeklaagd voor meerdere overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder het veroorzaken van een verkeersongeval op 19 juni 2016 te [plaats]. De verdachte reed met een bromfiets in een steeg, wat niet was toegestaan, en kwam in botsing met een kind, [slachtoffer], die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. Het hof heeft de vrijspraakverweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 15 uren opgelegd voor een andere overtreding. De vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding van € 150,- werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde straffen gelast, waarbij de verdachte in plaats van gevangenisstraf taakstraffen kreeg opgelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000333-18
Uitspraak d.d.: 6 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 januari 2018 met parketnummer
16-659808-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 96-056203-14, 16-652038-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde en veroordeling ter zake van:
  • feit 1 tot een taakstraf van 15 uren subsidiair 7 dagen hechtenis;
  • feiten 2, 3 primair en 4 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis;
  • feit 5 tot een taakstraf van 15 uren subsidiair 7 dagen hechtenis.
De vordering strekt daarnaast tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tot slot heeft de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging gevorderd van:
  • 2 maanden gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2015;
  • 1 week hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. D. van den Broek, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde veroordeeld tot:
  • feit 1: hechtenis voor de duur van 1 week;
  • feiten 2, 3 primair en 4: gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • feit 5: hechtenis voor de duur van 1 week.
Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Tot slot is de tenuitvoerlegging gelast van:
  • 2 maanden gevangenisstraf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2015;
  • 1 week hechtenis, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
1:
hij, op of omstreeks 19 juni 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres 2] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft/is hij, verdachte,
- gereden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen uit een steeg (tussen [adres 3] en [adres 2] ) komen rijden alwaar het zicht op de [adres 2] beperkt was door een heg en/of waarna een botsing is ontstaan met een op de [adres 2] rijdend motorrijtuig (personenauto gekentekend [kenteken 2] );
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op/aan de [adres 2] (ter hoogte van [adres 2] ), op of omstreeks 19 juni 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde] ) letsel en/of schade was toegebracht;
3 primair:
hij op of omstreeks 19 juni 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de steeg achter [adres 2] (percelen 22 t/m 28) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met dat motorrijtuig
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen door en/of uit die steeg te (komen) rijden terwijl het zicht beperkt was door een heg en/of schutting en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- ( vervolgens) aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer] ) aan te rijden/botsen,
waardoor een ander (te weten die [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het (linker)onderbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
3 subsidiair:
hij, op of omstreeks 19 juni 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] )), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de steeg achter [adres 2] (percelen 22 t/m 28), zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door
- te rijden op dat motorrijtuig welk motorrijtuig een hogere constructiesnelheid had dan maximaal toegestaan, te weten 45 km/u en/of
- terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met dat motorrijtuig
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen door en/of uit die steeg te (komen) rijden terwijl het zicht beperkt was door een heg en/of schutting en/of
- met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- ( vervolgens) aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer] ) aan te rijden/botsen;
4:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [adres 2] (ter hoogte van [adres 2] ), op of omstreeks 19 juni 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht;
5:
hij, op of omstreeks 19 juni 2016, te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, de [adres 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde dient te volgen. Daartoe is aangevoerd dat bij de beantwoording van de vraag of een bepaalde gedraging kan worden aangemerkt als gevaarzettend in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) als uitgangspunt heeft te gelden dat de verweten gedraging, in het licht van alle omstandigheden van het geval, in concreto gevaar dient op te leveren voor de veiligheid op de weg, in die zin dat er een reële mogelijkheid van schade voor personen en/of goederen wordt gecreëerd. Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte in een steeg reed, hetgeen niet toegestaan is op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), maar dat deze enkele overtreding onvoldoende is om daar zonder meer het gevaar zoals bedoeld in artikel 5 WVW 1994 uit af te leiden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte heeft met zijn bromfiets in een steeg gereden (tussen [adres 3] en [adres 2] ), terwijl dat op grond van het bepaalde in artikel 6 RVV 1990 niet was toegestaan. Het zicht vanuit de steeg op de weg werd ter plekke beperkt door een heg. Verdachte heeft bij het naderen van het einde van de steeg zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij zijn bromfiets tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg voor hem te overzien was, hetgeen een overtreding van het bepaalde in artikel 19 RVV 1990 oplevert. Deze omstandigheden tezamen brengen met zich dat verdachte zich gevaarzettend heeft gedragen in de zin van artikel 5 WVW. Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt daarom verworpen.
De verdediging heeft voorts vrijspraak van het onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de aanrijding te wijten is aan de schuld van verdachte zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Subsidiair is aangevoerd dat het enkele met geringe snelheid op een scooter door een steeg rijden onvoldoende is om daar zonder meer het gevaar zoals bedoeld in artikel 5 WVW 1994 uit af te leiden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Om ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen is niet elke onoplettendheid of onvoorzichtigheid van de verdachte voldoende. Vereist is dat verdachte zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte reed met zijn bromfiets in de steeg achter [adres 2] terwijl dat op grond van het bepaalde in artikel 6 RVV 1990 niet was toegestaan. Hij reed in de richting van een kruising. Ter hoogte van de kruising was het zicht beperkt door een schutting. Verdachte heeft bij het naderen van de kruising de snelheid van de door hem bestuurde bromfiets niet zodanig aangepast dat hij zijn bromfiets tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg voor hem te overzien was. [slachtoffer] , voetganger, kwam de hoek om en verdachte heeft haar met zijn bromfiets aangereden. Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond. De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte zich als verkeersdeelnemer 'aanmerkelijk onvoorzichtig' heeft gedragen. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij, op 19 juni 2016 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [adres 2] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers is hij, verdachte, zonder snelheid te minderen uit een steeg (tussen [adres 3] en [adres 2] ) komen rijden alwaar het zicht op de [adres 2] beperkt was door een heg en waarna een botsing is ontstaan met een op de [adres 2] rijdend motorrijtuig (personenauto gekentekend [kenteken 2] );
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op de [adres 2] (ter hoogte van [adres 2] ), op 19 juni 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [benadeelde] ) schade was toegebracht;
3 primair:
hij op 19 juni 2016 te [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ), daarmede rijdende over de weg, de steeg achter [adres 2] (percelen 22 t/m 28) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden op dat motorrijtuig terwijl die steeg een trottoir betreft en derhalve niet bereden mocht worden met dat motorrijtuig
- ( vervolgens) zonder snelheid te minderen uit die steeg te komen rijden terwijl het zicht beperkt was door een schutting en
- met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- vervolgens aan het einde van die steeg tegen een aldaar zich bevindend kind (te weten [slachtoffer] ) aan te rijden,
waardoor een ander (te weten die [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het linker onderbeen werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
4:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in [plaats] op [adres 2] (ter hoogte van [adres 2] ), op 19 juni 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht;
5:
hij, op 19 juni 2016, te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets gekentekend [kenteken 1] ) heeft gereden op de weg, de [adres 2] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, toen hij op 19 juni 2016 op zijn bromfiets reed, kort na elkaar twee ongevallen veroorzaakt. Verdachte heeft bij de eerste aanrijding schade toegebracht aan de auto van [benadeelde] . Hij is er vervolgens vandoor gegaan zonder zijn personalia op te geven. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij in blinde paniek was doorgereden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet precies meer weet welke route hij vervolgens heeft gereden, maar kort na de eerste aanrijding is hij weer een steeg ingereden. In de steeg kwam de 10-jarige [slachtoffer] de hoek om gelopen. Zij was daar aan het spelen. Verdachte heeft haar aangereden en [slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook deze keer heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten. Verdachte was niet in het bezit van een rijbewijs. Door zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 april 2019 is gebleken dat verdachte eerder ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld. Verdachte liep bovendien in twee proeftijden.
Ter zitting van het hof heeft verdachte – anders dan in eerste aanleg - zijn verantwoordelijkheid voor de aanrijding van [slachtoffer] genomen. Verdachte heeft verklaard dat hij zich diep schaamt en dat hij dit feit niet eerder heeft bekend omdat hij bang was voor de negatieve reacties van zijn vriendin en de familie.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samenwoont met zijn vriendin en hun twee kleine kinderen. Hij heeft verklaard dat hij zich voornamelijk bezighoudt met de opvoeding van de kinderen, thuis blijft of afspraken bij hulpverleners nakomt en niet meer ‘hangt’ met vrienden uit het verleden. Daardoor is volgens hem het recidiverisico afgenomen.
Eerder opgelegd reclasseringstoezicht is afgerond, maar verdachte heeft aangegeven dat hij graag begeleiding blijft ontvangen. Hij heeft zich daarom bij Praktijkondersteuning van GGZ gemeld om hulp te zoeken. Verder wordt uitgezocht of verdachte bij De Waag trainingen kan volgen om rust in zijn hoofd te krijgen. Ook probeert verdachte een dagbesteding te vinden. Verdachte ontvangt een Wajong-uitkering en heeft aangegeven dat hij aan het werk wil gaan als de thuissituatie wat stabieler is en het wat rustiger in zijn hoofd is. Door en namens verdachte is aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ertoe zal leiden dat zijn gezin op straat komt te staan. Deze dreiging drukt zwaar op het gemoed van verdachte.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straffen passend en geboden zijn, te weten:
  • feit 1: 15 dagen taakstraf, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis;
  • feiten 2, 3 primair en 4: een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen;
  • feit 5: taakstraf 15 uur, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis.
Het hof ziet geen meerwaarde in oplegging van bijzondere voorwaarden, nu verdachte op eigen initiatief passende begeleiding heeft gezocht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.913,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De vordering is van de zijde van verdachte niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 1 week, parketnummer 96-056203-14. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 11 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, parketnummer 16-652038-15. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 22c, 22d, 36f, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 7, 107, 175 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder in de zaak met parketnummer 16-659808-16 onder 2, onder 3 primair en onder 4 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 juni 2016.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 6 juni 2014 met parketnummer 96-056203-14, te weten een 1 week hechtenis, een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 mei 2015 met parketnummer 16-652038-15, te weten een gevangenisstraf van 2 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 60
(zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 6 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.W.J. Sekeris is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.