ECLI:NL:GHARL:2019:4826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
21-000996-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van brandstichting door verdachte met ziekelijke stoornis en oplegging van TBS

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1970 en thans verblijvende in de P.I. Zwolle, is beschuldigd van brandstichting in een kamer van een kliniek op 22 oktober 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht, maar dat hij ten tijde van het delict leed aan een ziekelijke stoornis, waardoor het bewezen verklaarde hem niet kan worden toegerekend. De rechtbank had eerder de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien het recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van de verdachte. De deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis, wat zijn gedrag ten tijde van de brand heeft beïnvloed. Het hof heeft de veiligheid van anderen als reden voor de oplegging van de TBS beschouwd, en heeft geoordeeld dat andere afdoeningsmodaliteiten niet voldoende zijn om het recidiverisico te beheersen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000996-18
Uitspraak d.d.: 6 juni 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 februari 2018 met parketnummer 16-660316-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans ingeschreven en verblijvende in de P.I. Zwolle, afdeling PPC te Zwolle.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 september 2018 en 23 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van een ongemaximeerde ter beschikking stelling (hierna ook: TBS) met verpleging van overheidswege. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. X.B. Sijmons, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft het ten laste gelegde bewezen verklaard en heeft verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging omdat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank heeft gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een cel/kamer (nummer K13) op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , immers heeft verdachte toen aldaar in voornoemde cel/kamer opzettelijk twee, althans één, karton(nen) doos/dozen en/of een matras en/of een bed en/of (een) overig(e) goed(eren) in aanraking gebracht met een brandende (gas)aansteker, in elk geval opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die karton(en) doos/dozen en/of dat matras en/of dat bed geheel en/of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor personen (te weten de overige aanwezigen op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] ) en/of gemeen gevaar voor de inventaris van die voornoemde cel/kamer en/of de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen omtrent het opzet

Primair verweer
Door de raadsman is primair ter zitting van het hof betoogd, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De mogelijkheid dat er sprake was van een onachtzaamheid van verdachte en dat als gevolg daardoor brand is ontstaan, kan niet worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat de door de raadsman gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt ten aanzien van de feitelijke gang van zaken het volgende vast.
[getuige 1] , als sociotherapeut werkzaam op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , hoorde op 22 oktober 2016 dat het brandalarm op de kamer van verdachte afging. Verdachte zat op dat moment opgesloten in zijn kamer, omdat hij verward was, de aanwijzingen van personeel niet opvolgde en zijn koffer al had gepakt om uit de kliniek weg te lopen. Toen hij aankwam bij de kamer van verdachte, zag hij door het kijkluikje dat er twee kartonnen dozen in brand stonden. Verdachte zat geknield bij de deur en zei: “Er is brand wil je mij eruit laten?”. [getuige 1] heeft verdachte weggebracht naar een separeercel. Hij hoorde verdachte toen zeggen: “het BHV-systeem moet toch ook getest worden?” Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte deze opmerking maakte als grap zoals de raadsman als mogelijkheid naar voren heeft gebracht. Hiervoor is geen enkele aanwijzing te vinden in de verklaringen van [getuige 1] noch in die van verdachte.
[getuige 2] is ook als getuige gehoord. Zij was als coördinerend sociotherapeut werkzaam in de [kliniek] en was vlak nadat het brandalarm afging ter plaatse bij de kamer van verdachte. Zij heeft verklaard dat ze zag dat er duidelijk brandbaar materiaal verzameld was in de kamer van verdachte en dat dit als een toren op een ongebruikelijke plek stond. De raadsman heeft ten aanzien van de verklaring van [getuige 2] naar voren gebracht dat die verklaring niet redengevend is omdat de ordening van materiaal net zo goed een uitvloeisel kan zijn van de ordening die verdachte vanuit zijn obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis gewoon is aan te brengen. In weerwil van wat de raadsman hieromtrent naar voren heeft gebracht acht het hof de verklaring van [getuige 2] redengevend, omdat zij vanuit haar functie door het hof bekend wordt verondersteld met de inrichting van de kamer van verdachte en zij zelf voornoemde kwalificaties aan haar waarnemingen heeft gekoppeld.
Door verbalisant [verbalisant] , forensisch onderzoeker, werd nadien de kamer van verdachte onderzocht. In de linkerhoek van de kamer werd een brandhaard aangetroffen. Hij zag dat daar een doos stond met brandsporen. Verbalisant nam tevens waar dat diverse goederen nabij de verbrande doos lagen. Het matras en het bed nabij de brandhaard waren ook verbrand. Gezien het brandbeeld op het matras en het bed betrof dit vermoedelijk een tweede brandhaard. Gezien de plek van de brandhaard sluit de forensisch onderzoeker een technische oorzaak uit. Wel trof hij vier aanstekers aan, waarvan er één op de vloer nabij de deur lag, drie lagen er op het kastje rechts in de hoek. Op de tafel rechts voorin de kamer stond een asbak, zo blijkt uit bijgevoegde foto’s.
Het hof leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer. Op een ongebruikelijke plek stond brandbaar materiaal opgestapeld. Een technische oorzaak voor de brand is uitgesloten. Verdachte had vier aanstekers in zijn kamer, de asbak stond niet in de buurt van de brandhaard. Drie aanstekers lagen op een kastje vlak bij de brandhaard. Vlak na de ontdekking van de brand, toen verdachte naar de separeercel werd gebracht, vroeg hij ‘of het BHV-systeem getest moest worden’.
Subsidiair verweer
De raadsman heeft subsidiair betoogd, dat ten gevolge van een bij verdachte aanwezige geestesstoornis ten tijde van het delict het vereiste opzet ontbrak.
Het hof overweegt het volgende. Op grond van de hierna te bespreken bevindingen van psycholoog Mol en psychiater Den Boer (zie hierover ook onder het kopje ‘strafbaarheid van de verdachte’) neemt het hof aan dat er ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake was van een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis met psychotische decompensaties.
Wanneer met een beroep op een ernstige psychische stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet worden vooropgesteld dat zo’n stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken en voorts dat daarvan overigens slechts bij hoge uitzondering sprake zal zijn. In gevallen waarin het delict een activiteit van de dader vraagt met een zeker niveau van coördinatie van geestelijke en lichamelijke functies, ligt het aannemen van een minimaal besef al snel voor de hand.
Het hof overweegt verder dat voor een bewezenverklaring het opzet van verdachte slechts gericht hoeft te zijn op het stichten van brand en niet op het teweegbrengen van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
Het hof acht gelet op de aard van verdachtes gedragingen, het verzoek van verdachte om hem uit zijn kamer te laten omdat er brand was en de opmerking van verdachte over het testen van het BHV-systeem niet aannemelijk geworden dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken.
Gelet op voorgaande worden de verweren van de raadsman verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2016 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (nummer K13) op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , immers heeft verdachte toen aldaar in voornoemde kamer opzettelijk twee kartonnen dozen en/of een matras en/of een bed en/of overige goederen in aanraking gebracht met open vuur, ten gevolge waarvan die kartonnen dozen en dat matras gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen (te weten de overige aanwezigen op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] ) en gemeen gevaar voor de inventaris van die voornoemde kamer en de afdeling [afdeling] van de [kliniek] te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is ten tijde van de behandeling bij de rechtbank in het Pieter Baan Centrum onderzocht. Hieromtrent is een Pro Justitia rapport opgemaakt door psycholoog B.A.W. Mol en psychiater T. den Boer d.d. 14 augustus 2017. Hierin staat onder meer dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis met psychotische decompensaties. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Er was op dat moment sprake van een ernstig ontregeld en psychotisch toestandsbeeld. Om die reden adviseren voornoemde psycholoog en psychiater verdachte het hem ten laste gelegde feit niet toe te rekenen.
Ten tijde van de behandeling in hoger beroep hebben Mol en Den Boer aanvullend gerapporteerd d.d. 21 november 2018 en daarbij aanvullende vragen van de verdediging beantwoord. Zij hebben in dit rapport gemeld bij hun eerdere adviezen te blijven.
Het hof is mede op grond van de inhoud van voornoemde rapporten van oordeel dat het bewezen verklaarde misdrijf de verdachte niet kan worden toegerekend.
De verdachte is ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregel

Door de raadsman is ter zitting van het hof verzocht om aanhouding om nader onderzoek te laten plaatsvinden naar de mogelijkheid van behandeling van verdachte in De Voorde en indien mogelijk in welk kader deze behandeling dan dient plaats te vinden. In het bijzonder wenst de raadsman onderzocht te zien of er sprake is van zwaarwegende argumenten tegen plaatsing van verdachte in het kader van de BOPZ. In het geval een plaatsing in het kader van een TBS aan de orde zou zijn wenst de raadsman dat wordt bewerkstelligd dat verdachte rechtstreeks vanuit de PPC Zwolle naar De Voorde kan worden overgeplaatst.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft brand gesticht in de [kliniek] , waar hij destijds als patiënt in het kader van een BOPZ-maatregel verbleef. Hierdoor is schade aan goederen aangericht en is er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor medepatiënten en het aanwezige personeel van de [kliniek] te duchten geweest. Medebewoners in een dergelijke kliniek hebben niet de vrijheid om zelf te vluchten bij een brandgevaarlijke situatie en zijn dan overgeleverd aan het aldaar werkzame personeel.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is door de deskundigen Mol en Den Boer vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis bestond. Het hof neemt deze conclusie over.
Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Mol en Den Boer hebben zich ook uitgelaten omtrent de kans op recidive. In het rapport d.d. 14 augustus 2017 staat dat op basis van het huidige klinische beeld, het onvermogen vanuit de hulpverlening een passende behandelcontext te bieden en gebrek aan reëel besef van de noodzaak voor structurele hulp bij betrokkene, het risico op herhaling van soortgelijke feiten hoog wordt geacht. Verdachte kampt met chronische problematiek waar de hulpverlening in de afgelopen jaren onvoldoende een antwoord op heeft kunnen geven. Verdachte heeft de verschillende zorgmodaliteiten binnen de GGZ doorlopen. De ernst en chroniciteit van de problematiek van verdachte leiden ertoe dat de deskundigen een klinische behandelsetting noodzakelijk achten om het risico op herhaling te verkleinen. Hiervoor wordt een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als onvoldoende toereikend geacht, zowel gezien de duur als gezien de mogelijkheden die binnen een dergelijk kader haalbaar zijn. Dit leidt ertoe dat door de deskundigen, indien de rechter het als hoog ingeschatte recidiverisico als onaanvaardbaar beschouwt, enkel de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend wordt geacht. Een voorwaardelijk kader wordt door de deskundigen niet als een reële optie gezien, wegens het onvermogen van verdachte om op een vrijwillige wijze tot een vruchtbare samenwerking te komen. Zoals hiervoor reeds vermeld hebben Mol en Den Boer ten tijde van het hoger beroep aangegeven bij hun eerdere adviezen te blijven.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het rapport van psycholoog M.F. Delfos van 21 mei 2017. Delfos is ter terechtzitting van de rechtbank van 19 januari 2018 nader als deskundige gehoord. Delfos heeft beschreven dat verdachte volgens haar niet kampt met een psychotische stoornis, maar dat sprake is van autisme. Delfos heeft ter terechtzitting van de rechtbank geadviseerd om verdachte zelfstandig te laten wonen en in een ambulant kader te behandelen voor zijn autismespectrumstoornis.
Uit het rapport van de reclassering van 19 december 2017 blijkt onder meer dat sprake is van een delictpatroon en dat onderzoek is gedaan naar alternatieve afdoeningsmodaliteiten dan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Kort gezegd is de reclassering tot de conclusie gekomen dat geen verantwoorde alternatieven kunnen worden aangeboden voor hetgeen in het Pro Justitia rapport d.d. 14 augustus 2017 is geadviseerd. Ten tijde van de behandeling in hoger beroep heeft de reclassering d.d. 16 januari 2019 te kennen gegeven geen aanleiding te zien om dit standpunt bij te stellen.
Het hof betrekt bij de beoordeling van het recidiverisico naast de inhoud van het rapport van Mol en Den Boer en het rapport van de reclassering ook de eerdere onherroepelijke veroordeling van verdachte wegens brandstichting waarbij verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en twee brandstichtingen door verdachte die wegens de toenmalige gezondheidstoestand van verdachte in een sepot zijn geëindigd.
Al met al beoordeelt het hof het recidiverisico voor delicten als bewezenverklaard als hoog.
Het hof is verder, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, de vaststelling dat verdachte eerder meermalen brand heeft gesticht en de persoon van verdachte zoals deze naar voren komt in de rapporten van de deskundigen en ter zitting van het hof (verdachte was niet aanwezig bij de inhoudelijke behandeling maar was wel verschenen op eerdere zittingen), van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling alsmede verpleging van overheidswege eist. Andere afdoeningsmodaliteiten bieden onvoldoende ruimte voor een verantwoorde behandeling van de problematiek van verdachte en bieden onvoldoende zicht op het in voldoende mate terugdringen van het daarmee samenhangende recidiverisico.
Het hof zal dan ook deze maatregel opleggen.
Het hof stelt voorts vast dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft gelet op artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht als gevolg dat deze maatregel niet gemaximeerd is en derhalve een periode van vier jaren te boven kan gaan.
Geen ultimum remedium
Het hof benadrukt dat de door de rechtbank gebruikte zinsnede dat de oplegging van TBS met verpleging van overheidswege een ‘ultimum remedium’ is, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of TBS moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de vraag of een bevel moet worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. Overwogen moet worden of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. De wet eist niet dat een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens de maatregel TBS met bevel tot verpleging van overheidswege kan worden opgelegd. Voor deze verdachte geldt dat het elimineren van de risico’s op herhaling niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de TBS met verpleging van overheidswege.
Afwijzing verzoek tot aanhouding
Het hof acht zich, gelet op de inhoud van het dossier, met name gelet op de inhoud van de hiervoor aangehaalde rapporten, voldoende voorgelicht omtrent de op te leggen maatregel. Het hof acht nader onderzoek zoals waar de raadsman om had verzocht, daarom niet noodzakelijk. De verzoeken worden afgewezen. Het verzoek om te bewerkstelligen dat verdachte, in het geval een TBS wordt opgelegd, rechtstreeks vanuit de PPC Zwolle naar De Voorde wordt overgeplaatst wijst het hof ook af, reeds omdat het hof de beslissing tot plaatsing van verdachte in een voor hem zo veel mogelijk geschikte kliniek wil overlaten aan de daartoe geëigende instantie(s).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 38e, 58 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 6 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van Seventer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.