ECLI:NL:GHARL:2019:477

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
200.234.858
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot meerderjarig verklaren afgewezen in het kader van de voogdij over een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek tot meerderjarig verklaren van de moeder van een minderjarige. De moeder, die verblijft in een moeder-kindhuis, heeft zich sinds de geboorte van haar kind volledig ingezet als verzorger en opvoeder. Ondanks haar inspanningen en de positieve ontwikkeling die zij doormaakt, oordeelt het hof dat de huidige situatie nog niet voldoende stabiel is om haar meerderjarig te verklaren. Het hof wijst op de kwetsbaarheid van de moeder en het belang van continuïteit in de hulpverlening, zowel vanuit de ondertoezichtstelling als vanuit het moeder-kindhuis. De moeder heeft angst geuit voor een mogelijke uithuisplaatsing van haar kind, wat het hof ook in overweging neemt. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kinderrechter, waarin is geoordeeld dat het niet in het belang van de moeder en het kind is om de moeder meerderjarig te verklaren. Daarnaast heeft het hof de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor wat betreft de voogdij, waarbij de voogdij is overgedragen aan de stichting Jeugdbescherming Gelderland. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de band tussen moeder en kind en de noodzaak van verdere ondersteuning voor de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.234.858 en 200.234.860
(zaaknummers rechtbank Gelderland 332680 en 333086)
beschikking van 22 januari 2019
inzake
[verzoekster sub 1] ,verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende te [verblijfplaats] (moeder-kindhuis),
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent, gemeente Nijmegen,
en
in de zaak met nummer 200.234.858:
[verzoekster sub 2], verder te noemen: de grootmoeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent, gemeente Nijmegen,
en
in de zaak met nummer 200.234.860:
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt
in beide zaken:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de grootvader,
en
de gecertificeerde instelling
voorheen:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
thans (met ingang van 2 augustus 2018): de stichting
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 19 juni 2018 een tussenbeschikking gegeven. De inhoud van deze beschikking wordt hier als ingelast beschouwd.
1.2
Ter griffie van het hof zijn vervolgens binnengekomen:
- een brief van mr. Willemsen van 30 oktober 2018;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 7 november 2018 met één productie;
- een e-mailbericht van de GI van 13 november 2018 met één productie.
1.3
Voor de mondelinge behandeling op 22 november 2018 zijn de moeder en de grootmoeder in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Ook verschenen is de grootvader. Namens de GI is [naam medewerker] verschenen. De raad is aanvankelijk niet verschenen. Op verzoek van het hof is de raadsvertegenwoordigster die op dat moment in het gerechtsgebouw aanwezig was, [naam medewerker raad] , alsnog namens de raad verschenen.
De raad heeft naar voren gebracht dat hij zich niet inhoudelijk heeft kunnen voorbereiden, omdat hij niet op de hoogte was van de geplande mondelinge behandeling. In overleg met de aanwezigen is de inhoudelijke behandeling aangehouden en is een nieuwe datum bepaald voor de mondelinge behandeling.
1.4
De mondelinge behandeling heeft vervolgens op 17 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en de grootmoeder, bijgestaan door hun advocaat. Ook verschenen is de grootvader. Namens de GI is [naam medewerker] verschenen. Namens de raad is [naam medewerker raad] verschenen.

2.De verdere motivering van de beslissing

aanvulling op de feiten
2.1
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft laatstelijk bij beschikking van 21 december 2018 de ondertoezichtstelling van de moeder verlengd tot 29 december 2019.
2.2
Bij beschikking van 2 augustus 2018 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering ontslagen van de voogdij over [naam kind] en de stichting Jeugdbescherming Gelderland met de voogdij over [naam kind] belast.
in de zaak met nummer 200.234.858
2.3
De moeder en de grootmoeder hebben hun subsidiaire verzoek om de grootmoeder te belasten met de voogdij over [naam kind] tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat het hof op dat verzoek en op grief 2 niet meer hoeft te beslissen.
2.4
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de moeder meerderjarig verklaard moet worden.
Het hof ziet dat de moeder zich vanaf de geboorte van [naam kind] volledig inzet om een goede moeder, verzorger en opvoeder voor hem te zijn. Zij verblijft met [naam kind] in een moeder-kindhuis en doorloopt daar inmiddels fase 3. De moeder is gegroeid in haar moederschap en laat daarin nog steeds groei zien. Er is sprake van een goede band tussen de moeder en [naam kind] . De inspanningen van de moeder en de positieve resultaten dwingen, gelet op haar jonge leeftijd, respect af.
Niettemin acht het hof de huidige situatie nog niet voldoende stabiel om de moeder meerderjarig te verklaren. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de moeder een kwetsbare jonge vrouw is, afkomstig uit een kwetsbaar gezinssysteem, die zich op een aantal vlakken nog verder moet ontwikkelen. Uit het evaluatieverslag van het moeder-kindhuis van 6 november 2018, dat de moeder in het geding heeft gebracht, blijkt dat zij nog (verder) moet werken aan onder andere haar schoolgang en scholing, het geven van openheid over zaken met betrekking tot haarzelf en [naam kind] en het opkomen voor haar eigen wensen en gevoelens en die van [naam kind] binnen haar netwerk. Voor het perspectief van de moeder én het perspectief van [naam kind] , die afhankelijk is van haar, is het van belang dat zowel de hulpverlening aan de moeder in het kader van de ondertoezichtstelling als die vanuit het moeder-kindhuis wordt gecontinueerd, zodat de moeder op den duur volledig zelfstandig aan het moederschap invulling kan geven en de basis hiervoor dan stevig genoeg is.
De moeder heeft ter mondelinge behandeling angst geuit voor een uithuisplaatsing van [naam kind] . Het hof acht het daarom nog van belang te benadrukken dat, uit de processtukken en hetgeen ter zitting door de GI en de raad is opgemerkt, juist naar voren komt dat alle betrokkenen voor ogen hebben dat de moeder en [naam kind] bij elkaar blijven.
2.5
Op grond van het voorgaande is het hof met de kinderrechter in de bestreden beschikking van 12 februari 2018 (uitgesproken onder zaaknummer 332680) van oordeel dat het niet in het belang van de moeder en [naam kind] wenselijk is, dat de moeder meerderjarig wordt verklaard. De hierop gerichte grief faalt daarom. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
in de zaak met nummer 200.234.960
2.6
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking van 12 februari 2018 (uitgesproken onder zaaknummer 333086) te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de raad om de (voormalige, hof) GI te belasten met de voogdij over [naam kind] moet worden afgewezen.
2.7
Nu het hof de moeder niet meerderjarig zal verklaren, blijft het noodzakelijk dat in de voogdij over [naam kind] is voorzien. In zoverre faalt de grief van de moeder.
Het hof ziet wel aanleiding om de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de gecertificeerde instelling betreft die met ingang van 2 augustus 2018 met de voogdij over [naam kind] is belast, aangezien met ingang van die datum de voogdij van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering is overgedragen aan de stichting Jeugdbescherming Gelderland (zie hiervoor onder rechtsoverweging 2.2). Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en beslissen als volgt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 februari 2018 (uitgesproken onder zaaknummer 332680), voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 februari 2018 (uitgesproken onder zaaknummer 333086), voor zover het de gecertificeerde instelling betreft die met ingang van 2 augustus 2018 met de voogdij over [naam kind] is belast, en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast met de voogdij over [naam kind] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats] , met ingang van 2 augustus 2018, de gecertificeerde instelling stichting Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, T. ter Brugge en
H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 22 januari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.