ECLI:NL:GHARL:2019:4762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
200.231.411
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.231.411
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 4946637)
arrest van 4 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat mr. E. Koekoek,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. van Hunnik.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst het hof naar het in deze zaak gewezen tussenarrest van 26 februari 2019.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de akte uitlating levering tegenbewijs van [appellant] van 12 maart 2019.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Het hof heeft in het arrest van 26 februari 2019 uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en haar moeder, de inkoopfactuur van 8 oktober 2009, de verklaringen van [appellant] in de strafzaak tegen de heer [x] en aangifte van de diefstal van [geïntimeerde] van 3 december 2009 het vermoeden afgeleid dat [geïntimeerde] op de dag van de inbraak € 6.000,00 in huis had en heeft [appellant] toegelaten tegenbewijs te leveren. [appellant] heeft in de akte uitlating levering tegenbewijs toegelicht waarom hij meent dat het hof uit de genoemde bewijsmiddelen dat vermoeden niet heeft kunnen afleiden. [appellant] heeft daarnaast aangegeven dat hij afziet van het leveren van tegenbewijs.
2.2
Het hof heeft in het arrest van 26 februari 2019 gemotiveerd waarop het hof het vermoeden heeft gebaseerd. Het hof ziet in wat [appellant] in zijn akte aanvoert geen aanleiding terug te komen van die beslissing. Nu [appellant] het vermoeden niet heeft ontzenuwd door middel van tegenbewijs, staat vast dat [geïntimeerde] op de dag van de inbraak € 6.000,00 in huis had. De grief tegen het bewijsoordeel van de rechtbank mist dus doel.
2.3
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. De vonnissen van 2 november 2016 en 21 juni 2017 zullen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 313,-
- salaris advocaat € 759 ,- (1 punt x tarief I)
zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente, zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 2 november 2016 en 21 juni 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 759,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H.C. Frankena en J.H. Steverink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.